Onweerslied
Ik ben mijn eigen gedichten beginnen te vertalen. Blijven ze hetzelfde? Worden ze anders? Wat verlies je, wat win je? Vorige keer veranderde Vis is vies in Fishy Fishface.

Jij met mij, Robbert-Jan Henkes (tekst) en Marga van den Heuvel (tekeningen), Querido 2017.
Mijn zelfvertalingen werden gelukkig nagekeken door een native speaker. Nativer kon je het niet krijgen want het was een Ier, een katholieke Noord-Ier om precies te zijn. En die spreken het beste Engels in de hele wijde wereld. Het Iers-Engels is sowieso zo wiedeweergaas veel mooier Engels dan Brits-Engels. Het Liverpudlian van de Beatles en het Dorsets van P.J. Harvey in haar boek Orlam en op haar plaat I inside the old year dying niet te na gesproken. Alles is eigenlijk mooier dan posh, bekakt, de King’s en Queen’s English. Maar Iers-Engels helemaal.
En mijn native speaker was helemaal geknipt, want hij was ook nog eens een bedreven violist én hij schreef verhalen over de Troubles die hij in Belfast had meegemaakt. Grappig-tragische verhalen, bevolkt door Ierse figuren die zo uit Flann O’Brien konden zijn weggelopen, maar gewoon een dagelijks bestaan hadden in het echte leven.
Stephen Mulhern was bij het lezen heel gespitst op het ritme van de regels, en dat kwam goed uit, want daar ging het mij eigenlijk het meest om. Hij maakte zich er niet vanaf, maar bestudeerde in onze toenmalige woon- of verblijfplaats (de Bulgaarse metropool Toerkintsja) de gedichten een maand lang ultranauwkeurig. En we bespraken ze daarna onder het genot van zeentjesbier en in aspirine ingelegde
bloemkoolroosjes uitgebreid.
In het Onweerslied vond ik het wel verrassend om woorden bij elkaar als zelfstandig naamwoord te gebruiken en als werkwoord in de gebiedende wijs. Regen, regen! Storm, storm! – Daarmee begon het. Dat was gelukkig wel over te brengen in het Engels. Met onze 29 woorden voor regenen* ging het wat moeilijker. Maar omdat ik de auteur (mezelf) redelijk goed kende, en soms ook zijn intenties, kon ik dit aspect laten schieten. Ik richtte me op de donder. En zo kon ik een van honderdonderdletterwoorden voor de donderklap uit Finnegans Wake erin krijgen. Wat altijd leuk is, een verwijzing naar cultuur van eigen (in dit geval vreemde) bodem, zolang het er niet duimendik bovenop ligt.
Een andere verwijzing naar Engelstalig gezonken cultuurgoed is de frase blow, wind, blow. Het is iets duidelijk blues- en liedjesachtigs, hoewel het al bij Shakespeare voorkomt, en bijna klinkt als een cliché. In mijn oren klinkt de frase althans als iets wat al heel lang bestaat, iets wat iedereen kent. Waar waai, wind, waai geen rinkelende belletjes van herkenning doet opbubbelen. Dus dat won ik in vertaling.
Je moet altijd ook wat kunnen winnen. Anders heeft het geen zin.
* Als de regen, majem, bledder, rengel, nattigheid, stortbui neerkomt, gaat dat in de volgende gradaties: het dauwt, het dript, het drupt, het dropt, het druilt, het dreint, het drenst, het mot, het zevert, het miezelt, het piezelt, het miezert, het kliedert, het kleddert, het kletst, het siept, het miegt, het sistert, het majemt, het regent het zegent, het stort, het komt met bakken uit de hemel, het valt met emmers neer, het regent pijpestelen, het regent ouwe wijven, het giet, het zeikt, het plenst, het hoost.