Delphine Lecompte – Nachtdieren, wespen en verkeerd begrepen brandhaarden
Ik droom dat mijn vader zelfmoord pleegt in een nachtdierenverblijf
De nachtdieren krijsen
Ze hebben schrik van mijn vader en zijn stugge koord
Ze denken dat mijn vader hen wil betrekken in een vernederende circusact
Ik word wakker en ga naar de tombola-avond van de lokale brandweer
Ze hebben al zoveel voor mij gedaan:
Mijn huis geblust, mijn wespen een toontje lager laten zingen…
En dat is eigenlijk alles
De analfabetische jongenshoer vergezelt me
Onderweg worden we aangesproken door een Armeense landmeter
Die wil weten waar hij naartoe moet met zijn zondige opwellingen
Ik zeg: ‘Dat hangt ervan af… kannibalisme rechts, groepsverkrachtingen
In het Astridpark, wurgseks in het blindencentrum,
Op de vuist gaan met weerloze kaarsenmakers op het marktplein,
Necrofilie rechtdoor, tweede straat links…’
De analfabetische jongenshoer verbetert me: ‘Derde straat links.’
‘Je hebt gelijk.’
De Armeense landmeter bedankt ons hartelijk
Hij geeft een lelijke pluchen wombat aan de analfabetische jongenshoer
En een prachtige Indonesische poppenkaststier aan mij
De analfabetische jongenshoer is jaloers
Ik laat hem sudderen
We dumpen de frivole geschenken van de Armeense landmeter
Op het parkeerterrein van een gesloten rupsbandenbedrijf.
Plots besef ik dat ik een gedrochtelijke paria ben
En dat ik ruik naar doffe karabijnen en vieze blokhutten
Die worden bewoond door vereenzaamde touwslagers
Met dierenmishandelingen en incest op hun geweten
De doodgeknepen kanaries wegen het zwaarst
De dochters vroegen erom, ze droegen kniesokken
En schetterende bedelarmbanden
Geen enkele vader kan weerstaan aan kniesokken
En schetterende bedelarmbanden
Ik zeg tegen de analfabetische jongenshoer: ‘Ik besef plots
Dat ik een gedrochtelijke paria ben
En dat ik ruik naar doffe karabijnen en vieze blokhutten
Die worden bewoond door aan lager wal geraakte oogartsen
Met domme winkeldiefstallen en gortige vandalenstreken
Op hun geweten, ze bekladden het liefst olifanten
En konijnen met gleuven voor muntstukken
Op en neer, op en neer
Ze spoten de namen van venerische ziektes op de flanken
Van de mechanische dieren, maar ook de symptomen en sequelen.’
De analfabetische jongenshoer haalt zijn schouders op, geeuwt
En maakt dan aanstalten om te vertrekken
Ik knijp in zijn schouder en zeg bitsig: ‘Zonder mij geraak je niet binnen
Smerige bespottelijke cynische slet, ze zullen je lynchen
En vierendelen en geselen met kitscherige dolfijnenbeeldjes
Eerst geselen en dan vierendelen
Vergeet het lynchen
Ik ga toch naar de tombola-avond
Ik heb evenveel recht als de misnoegde kiwisorteerder
Van de Baliestraat en zijn akelige vrouw
Met haar onverklaarbare beenoedemen en gebatikte blouses
Om daar aanwezig te zijn.’
De analfabetische jongenshoer zegt gedwee en gelaten: ‘Ja, evenveel recht.’
‘Praat me niet naar de mond, schurftige onwaardige gewetenloze gigolo!’
We komen aan
De brandweerkazerne oogt vreugdeloos, aftands en inefficiënt
Overal hangen paarse slingers die niet kunnen verhullen
Dat de meeste brandweerinterventies catastrofaal aflopen
Vooral voor de dementerende orgeldraaiers
Die in het mansardekamertje van hun pyromane zoon wonen.
Er is voedsel: salami, ham en rauwe witloofblaadjes
Ik steek mijn broek af en roep:
‘Honing! Gratis honing tussen mijn dijen voor iedereen!’
De brandweermannen negeren me ostentatief
Er is drank, er is genoeg drank
Voor alle stropers, buiksprekers, diepzeeduikers,
Notarissen en berentemmers van Letland
Ik rits mijn broek weer dicht
En drink vier glazen witte wijn
De analfabetische jongenshoer vraagt: ‘Wanneer begint de tombola?’
‘Zo meteen, wat ben je ongeduldig!’
De tombola begint, ik win een pastamachine
Ik ben zeker niet extatisch
De prijs van de analfabetische jongenshoer is veel beter:
Een jaarvoorraad kauwgom met aardbeismaak
De misnoegde kiwisorteerder en zijn grimmige hypochondrische
Feeks winnen een onverdiende ongewenste luchtballonvaart boven Nazareth
De gepensioneerde stierenvechter moet tevreden zijn
Met een schminktafel
Hij is tevreden.
Na de tombola wordt er nagepraat
Ik bedank de twee brandweermannen die zo goed waren
Om mijn beschimmelde huurhuisje te blussen in 2007,
En de aanstekervloeistof op het fornuis
En de lucifers op de traptreden met de mantel der liefde te bedekken
De twee knullen die mijn magische gekoesterde wespen hebben verdelgd
Verdienen het niet om aangesproken en gecomplimenteerd te worden
De analfabetische jongenshoer vraagt: ‘Wanneer begint de bandeloosheid?’
‘Dat je dat woord kent! Je moet het zelf in gang steken
Steek het in gang!’
De analfabetische jongenshoer verleidt de twee pernicieuze wespenverdelgers
Met zijn gave polsen en zijn miserabele scrotum
Het lukt hem wonderwel
Ontgoocheld verlaat ik de brandweerkazerne
Ik heb mijn moeder nodig
Maar ze is processiegewaden aan het sluikstorten in haar geboortestad.
Ik neem de bus naar het paleis van de oude kruisboogschutter
Het is al erg laat en dus zitten er gure zwembadopzichters
En naargeestige struisvogelkwekers in de bus
Ik vraag aan mijn medepassagiers: ‘Wie is geïnteresseerd in een pastamachine?
En wie voelt zich geroepen om mijn vagina te bepotelen
Zoals je een antipathieke informele opgezette steppelemming zou bepotelen?’
Niemand reageert
Het is een dag vol afwijzingen
Ik mompel amechtig: ‘Ik ben een verkeerd begrepen brandhaard.’
Het is een schot in de roos
Iedereen applaudisseert en zegt: ‘Ik ook, ik ook!’
Ik bloos
Ik vermink mijn gezicht met de pastamachine
Om het schaamrood te maskeren.
Dan heb ik mijn eindbestemming bereikt:
Het paleis van de vunzige paternalistische koddige
Zorgzame tedere vulgaire oude kruisboogschutter
Hij is zonder zijn tandprothese naar een documentaire
Over Burt Lancaster aan het kijken
Dat mag
Het is zijn paleis
Ik geef hem de pastamachine
Hij doet alsof hij extatisch is
Maar hij eet nooit spaghetti
Hij eet uitsluitend kroketten en aardappelen
Hij vraagt: ‘Ben je dronken?’
Ik zeg: ‘Dronken genoeg om de verdelging van mijn magische gekoesterde
Wespen te betreuren maar niet te willen wreken.’
De oude kruisboogschutter wiegt de pastamachine in zijn armen
En zegt: ‘Morgen krijg je een wolf, een breinaald
En een kapstokboom van mij. Zomaar’
We horen sirenes
Ik kijk uit het raam, het arbeidsbemiddelingsbureau staat in brand
Schitterend!
Of zie ik er soms uit als een vrouw die een competente ontbijtmedewerker
Kan worden van een hotel dat wordt uitgebaat
Door twee gierige harteloze lesbische ex-garnalenpelsters?