Delphine Lecompte – Mijn moeder en de vossen op skilatten
Mijn moeder spreekt over de kloppende anatomie
Van een verrukkelijke vertwijfelde boomchirurg
Die ooit een zakdoek voor haar heeft opgeraapt in Praag
Het was zomer, ik was nog niet geboren
Er stonden vossen op skilatten op de zakdoek
Vroeger was het lievelingsdier van mijn moeder een vos
Maar nu heeft ze te veel boilers, sierkiwi’s en servetringen
Om zich nog te kunnen bekommeren om beesten
Ik vergeet dat mijn moeder spreekt
Ik wenste dat ik in een zwembad aan het ploeteren
En flirten en proesten en aanmodderen en klappertanden was
In de Provence heb ik eens de liefde bedreven met mijn neef
In een zwembad, een spin en een priester keken toe
Het was een buitenzwembad, het was nacht
De sterren leken op verpulverde wenskoeken
En ook al was er geen vallende ster te zien
Toch hoopte ik dat de spin en de priester hun mond zouden houden
Over de ranzige zalige schrokkerige zwembadsessie met mijn neef
Want in de Provence was men niet mals over incest.
Mijn moeder zegt: ‘Ik red bijna elke week iemands leven
Gisteren was het weer zover: een sombere buikspreker
Toverde zijn penis tevoorschijn in een Chinees buffetrestaurant
Enkele nijdige voetbalhooligans en opgehitste kiwisorteerders
Namen aanstoot aan de exhibitionistische daad
En ze probeerden de buikspreker dood te slaan
Maar ik stak er een stokje voor!’
Ik zeg: ‘Bravo, mama! Waarom was je in een Chinees buffetrestaurant?’
‘Om mezelf te verwennen met lillende blokjes palinggelei, kubussen.’
Nu wandelen we zwijgend op het strand
In mijn hoofd rammelen de woorden ‘mals’
En ‘incest’ als losse punaises in een microgolfoven
Bestemd voor het containerpark waar alles poëtisch is
En iedereen behulpzaam: mijn favoriete afvalberg
Is de berg kapotte pelikaanbeelden, zo troostrijk
Mijn tweede favoriete afvalberg
Is de berg afgedankte speelgoedtelefoons, uiterst pijnlijk.
Vroeger belde ik God op
Met een speelgoedtelefoon, ik was een kind
Het nummer was: 8885629
Ik zei tiranniek tegen God: ‘Zorg ervoor dat het stopt:
Mijn huidaandoening, mijn verstikkingsfobie,
Mijn onvermogen om de puzzel van de wolf
En de zeven geitjes te voltooien, mijn irrationele woede,
Mijn aversie tegen de vlijtige onberispelijke apothekersdochter
Met de robuuste afgunstwekkende vlechten
En de prachtige plechtstatige lankmoedige vader die constant zetpillen
In haar gave madeachtige aarsje duwt
Nadat de zetpil is vertrokken blijven de vingers
Van de vader nog even trippelen, liefkozen, drukken en weifelen,
Zorg ervoor dat mijn vader verandert
In een aardige sensuele vader die geen handschoenen gebruikt
Wanneer hij zalf aan mijn vochtige eczemateuze wonden moet smeren!
Zorg ervoor dat mijn wonden zich verplaatsen van mijn rug
Naar mijn schaamstreek, God!’
Maar God gaf geen gehoor aan mijn smeekbeden
Hij vond het beter voor mijn karakter dat ik leed
En mijn vader bleef handschoenen dragen wanneer hij mijn rug insmeerde.
Mijn moeder geeft me plots een kus op mijn voorhoofd
En zegt: ‘Ik moet dringend naar de slaapkliniek
Mijn apneu verstoort mijn REM-golven
Schrijf er niet over in een van je gedichten!’
Ik kan een boek schrijven over de dromen van mijn moeder
Ze droomt altijd over haar slaafse klusjesmannen:
De naïeve schoorsteenvegers en loensende stukadoors
Die kruiperig haar roet en pleister in goede banen leiden
Ze droomt nooit over onze busreizen naar Parijs
En naar Boulogne-sur-Mer
In Boulogne-sur-Mer heb ik eens heel lelijke
Opzichtige sneakers met massieve zolen gekocht
De oude kruisboogschutter stond naast me
Toen ik als een flamingo mijn oude schoenen uittrok
Hield hij mijn arm vast, ik snauwde: ‘Ik ben niet geriatrisch
Ik kan mijn evenwicht heus bewaren!’
Maar ik kantelde en de nieuwe sneakers hebben alleen maar ongeluk gebracht.
Een Monegaskische diepzeeduiker spreekt me aan:
‘Ik heb schrik, zoveel schrik.’
‘Schrik waarvan?’
‘Van de irrelevantie die me te wachten staat.’
‘Daar moet je geen schrik van hebben, irrelevantie is weldadig
Ik ben al sinds mijn geboorte irrelevant.’
‘Oké,’ zegt de Monegaskische diepzeeduiker dof en helemaal niet overtuigd
Ik neem zijn hand, de hand is klam
Ik vraag: ‘Heb je zin om te copuleren in een bunker?’
De Monegaskische diepzeeduiker vraagt: ‘Is het een valstrik?
Staan in de bunker twee mislukte onscrupuleuze berentemmers klaar
Om me te beroven van mijn bezittingen?’
‘Nee. Wat bezit je?’
‘Een waardevolle mondharp, een waardevolle zegelring, een waardevolle kersenlolly,
Een waardeloze tube aftenzalf en een waardeloze rabarberstengel.’
Ik zeg: ‘Dan heb je niets te vrezen.’
De seks is slecht
Maar liever slechte seks dan lillende palinggelei
De Monegaskische diepzeeduiker komt klaar
Ter hoogte van mijn zwaardvisuitsteeksel
Twee verdorven sponzenverkopers betreden de bunker
Ze negeren ons, we zijn nochtans naakt
Of zijn we bloot?
De verdorven sponzenverkopers eten rijsttaart
En spreken met volle mond over de beste carnavalswinkels
Van West-Vlaanderen, er is binnenkort een bal
Voor bietenboeren en sponzenverkopers
En de tengere verdorven sponzenverkoper wil gaan als piraat
De struise verdorven sponzenverkoper twijfelt nog
Tussen Dracula en Axl Rose.
Ik trek mijn kleren aan en verlaat de bunker
Het is vreemd
Maar ik haat mezelf niet vandaag
Ik loop naar de rand van het water
Ik raap een gemutileerde zeester op
Waar bevinden zich de ogen?
Dieren met moeilijk op te sporen ogen maken me nerveus
Plots staat de Monegaskische diepzeeduiker naast me
Bloot en beroofd van zijn schamele bezittingen
Hij zegt: ‘De ogen van de zeester bevinden zich op de topjes
Van zijn armen, maar jouw zeester heeft geen armen.’
Ik zeg: ‘Mijn zeester is een blinde dichter.’
‘Ja.’
Ik ren weg, de stad in
Ik weet weer wat me te doen staat:
Een zakdoek zoeken voor mijn moeder
Een zakdoek waarop vossen op skilatten prijken
Ze zijn bezig aan een afdaling
Een lawine zit hen op de hielen
Ik vind de juiste zakdoek niet
Op het parkeerterrein van een fabelachtig bakkerijmuseum
Ligt een theemuts met eekhoorns
Die verstoppertje spelen
Maar mijn moeder drinkt geen thee
De beste plek om zich te verstoppen
Is de meest voor de hand liggende plek:
Gewoon blijven staan en verwarring zaaien.