Gepubliceerd op: zondag 9 juli 2023

Delphine Lecompte – Kinderen zijn de beste zelfmoordenaars

 

Het hiernamaals zal een verschrikking zijn:
Geen parasols, geen landschildpadden, geen woordspelingen
Over seks, geen grint, geen zeemvellen, geen zwarte jeeps,
Geen meeuwen, geen maskers, geen paddenstoelen
En geen incestueuze imkers
Iedereen zal me haten omdat ik te vroeg ben opgedaagd
Het hiernamaals zal een speelplaats zijn:
Wrede trekspelletjes zullen ontaarden
En ik zal verplicht worden om de kleren
Van Friese vogelverschrikkers en kindermoordenaars te dragen.

Vandaag probeer ik zelfmoord te plegen
Het mislukt
De luchter van de oude kruisboogschutter valt van het plafond
Ik hoopte dat het zou mislukken
Ik trek mijn mooiste rode kleren aan
En koop een schaar voor een kind dat jarig is
Onderweg naar het kind kom ik een griezel
In een maatpak tegen
Hij staart gretig naar een colonne mieren
Nomadisch, naarstig, verbeten, foeragerend.

Ik overhandig de schaar aan het pocherige
Over het paard getilde kind met de pijpenkrulletjes
En een armband van strontvliegen
Het kind is een meisje
Ze zegt: ‘Later wil ik een transseksuele coniferenscheerder worden
Maar nu wil ik toch vooral spelen
Met een pop die op mijn dode babybroertje lijkt.’
Ik zeg: ‘Dat begrijp ik, teken het silhouet van je dode broertje
In zijn wieg op een blad papier, knip het silhouet uit
Met de schaar die je van mij hebt gekregen
En verder weet ik het ook niet meer.’
Ik heb geen kaas gegeten van kinderen.

Ik wilde een kind
Ik wilde een fier listig loensend hobo spelend jongetje
Dat reeds vroeg zou weglopen van huis
Maar hij zou na tien jaar of langer terugkeren met hangende pootjes
En wonderlijke grimmige gutsende gewelddadige verhalen vertellen
Over de vele toveressen, pelgrims, berentemmers en zadelmakers
Die hem voedden, strikten, fnuikten, bijtten, geselden, vernederden,
Verbrodden, vergiftigden, bekladden en bezoedelden tijdens zijn epische tocht
Ik zou zeggen tegen mijn zoon: ‘Ik vergeef je
Je mag opnieuw in mijn huis wonen, het is ook jouw huis
Maar het is toch vooral mijn huis
Er is veel veranderd sinds je vertrek: een louche televisiepriester zwaait
Hier nu de plak, vermoord hem AUB, zoonlief.’

Mijn zoon zou de louche televisiepriester vermoorden met een broodmes
En de rest van zijn leven zou hij zich opsluiten
In mijn huis, ook een beetje zijn huis
Mijn zoon zou vreemd worden, zonderling
Ietwat verwilderen
Ik ook
Ik was al wild en anders en gemeen
In aparte kamers zouden we op gelijkaardige wijze de tijd verdrijven:
Zoveel mogelijk weetjes over kevers en sterren en buiksprekers in ons hoofd proppen,
De namen en smoelen en tentakels van Ierse fabeldieren in onze armen kerven,
En helaas zouden we ook ten prooi vallen aan een knagende gortige
Nooit aflatende vermoutverslaving, erg jammer.

Nu loop ik op de dijk met een schamele vod tussen mijn benen
De maandelijkse klonterige rotzooi
Waar orgeldraaiers en militairen van walgen
En andere mannen allicht ook
Behalve de veelgeplaagde ezeldrijver
Hij neemt me mee naar de stal van zijn lievelingsezelin
Bianca
Ik vraag: ‘Is Bianca briljant?’
De veelgeplaagde ezeldrijver zegt bedachtzaam:
‘Briljant nee, ik denk niet dat ezelinnen briljant kunnen zijn
Ben jij briljant?’
‘Ja.’

We bedrijven de liefde, Bianca begrijpt
Dat het geen cynische daad is
Ze wendt haar majesteitelijke hoofd af
Uit ontzag
Er bestaan zoveel sprookjes en mythen
Over ezels en ezelinnen
Mijn moeder was de beestachtige tomeloze
Sheherazade van de ezelfolklore van mijn kindertijd
Haar laatste woord was altijd ‘melk’
Ik wilde dat het ‘bloed’ was
Maar het bleef ‘melk’, ook nadat ik mijn moeder
Had proberen te vermoorden met een Moorse sabel
In samenspraak met mijn hongerige flamboyante grootvader, haar vader.

Ik kom klaar, de veelgeplaagde ezeldrijver niest
En zegt: ‘Een Bulgaarse kermiswaarzegster heeft ooit voorspeld
Dat ik vandaag zou sterven, in deze stal
Na een geslaagde copulatie met een menstruerende pyromaan.’
‘Sterf dan! Sterf dan!’ roep ik
Maar de veelgeplaagde ezeldrijver sterft niet
Hij ejaculeert op de voorste hoeven van Bianca
En maakt daarna een hatelijk dreigend sinister rochelend geluid
Ik ren de stal uit en steek het dak in brand
De voorspelling moet uitkomen, Bianca ontsnapt
En dat is maar goed ook
De veelgeplaagde ezeldrijver kermt en prevelt
De naam van de moordenaar van Gandhi, opnieuw
En opnieuw en opnieuw
Of is het de naam van het geheime ingrediënt van zijn moeders frangipanetaart?

De moeder van de veelgeplaagde ezeldrijver is in 1986 gestorven
In Helsinki, stad van melancholie en doffe necrofiele ellende
Ze was domweg verzeild geraakt in een racistisch bloedbad
De veelgeplaagde ezeldrijver legt het loodje op 18 mei 2022
In de parochie Sint-Michiels
Het was voorspeld
Dat de dader een menstruerende pyromaan zou zijn
Ik
Ik word geplaagd door de oververzadigde vod tussen mijn benen
Ik ga op zoek naar een arbeidsbemiddelingsbureau
Met een comfortabele feministische toiletruimte om mijn vagina op te frissen.

Ik vind een hete barre menstruatiehut achter een luguber benzinestation
Ik overdrijf
De hut is een onschuldige roeispanenhangar
Ik hou van roeispanen
Roeispanen zijn meditatief, mysterieus en poëtisch
Een vadsige limonadetycoon slaat me gade
Ik werp de oververzadigde vod in een afgebladderde kano
Ik manoeuvreer een nieuwe vod met paarse lijntjes en vleugels
Tussen mijn klapperende dijen
De limonadetycoon vraagt: ‘Vind je het fijn
Om mijn hoofd op hol te brengen met je menstruatiebloed?’

Ik zwijg
De limonadetycoon neemt teder mijn hand
Hij zegt: ‘Ik wil je op een kreeft trakteren, een volledige.’
‘Oké.’
De zon gaat onder, het restaurant heet ‘Oost West Kreeftenvork Best’
Geen geslaagde naam
Bianca staat plots naast mij
‘Vergeef mij,’ smeek ik
Ze weet niet wat vergiffenis is
Ik kniel en maak haar voorste hoeven schoon met alle vochten
En sappen die ik uit mijn lijf kan persen, enkel mijn mond is droog.

Over de auteur

Delphine Lecompte