EI 357: Marc Tritsmans – In Amerika
1
Ooit ben ik naar Amerika geweest
maar eigenlijk ben ik nooit helemaal
in Amerika aangekomen want terwijl
we nog maar die eerste bocht maakten
over de kusten van Zeeland, met de Wester-
en de Oosterschelde daar diep onder ons
glinsterend in de zon, al dat vertrouwde
zand en water, bleef de helft van mijn ziel
al haperen aan de vuurtoren van Haamstede.
Met niet meer dan een halve ziel dus aan de
overzijde aanbeland in het machtige gedruis
van de stad die inderdaad nooit slaapt en waarin
al te veel opdringerig naar de hemel reikende
gebouwen mij de ogen slechts deden neerslaan.
2
Zelfs mijn voeten haperden, struikelden omdat
ze enkel de kille hardheid voelden van beton
en klinkers terwijl aan de overkant van de brede
rivier het bos. Het ademde nevel en trok me
naar zich toe. Beloofde een plek van bewaring
waar ik stilte en de zware geur van bosgrond
en paddenstoelen vermoedde. Maar we konden
bij elkander niet komen want ook hier was
het water veel te diep. Waarom begreep en
wist ik niet meteen dat op die andere oever
de ontbrekende, tragere helft van mijn ziel
ondertussen als vanzelf was aangespoeld en
daar nu zonder dit rusteloze lichaam maar wel
op blote voeten over de koele huid van aarde liep?
Hoe reizen een mens kan verscheuren laat ‘In Amerika’ niet alleen zien in de inhoud, maar ook in de vorm. Terwijl de ik ooit naar Amerika is gereisd, is hij daar nooit helemaal aangekomen, want de helft van zijn ziel bleef haperen aan de vuurtoren van Haamstede. De tegenstelling tussen dat enorme Amerika en dat kleine Haamstede in Zeeland kan haast niet groter. Het haperen ervaar je in de alliteraties van ‘haperen’ en ‘Haamstede’. Zo word je letterlijk teruggeroepen in de klank, in klank verbonden met Haamstede. De echo van het scheuren klinkt aan het begin van de tweede strofe, waarin de Wester- en Oosterschelde van elkaar gescheiden worden met een afbreekteken naar de volgende regel.
Behalve in omvang verschillen Amerika en Haamstede ook in sfeer: het vertrouwde zand en water staan tegenover het machtige gedruis en de opdringerig naar de hemel reikende gebouwen. Opmerkelijk is het ‘inderdaad’ in de eerste regel van de vierde strofe. Het is alsof de ik dit allang wist, misschien van horen zeggen, en nu hij er daadwerkelijk was, kon hij niet anders dan dit beamen. Had hij daarvoor wel helemaal naar Amerika moeten reizen, is de vraag die je tussen de regels door proeft.
Ook het gedicht valt in twee delen uiteen. Waar deel 1 gaat over de ziel die in twee helften uiteenviel, lijkt er iets vergelijkbaars te gebeuren met de voeten van de ik. Ook de voeten haperden. Ook hier zie je de tegenstelling tussen het harde, kille beton van de stad, tegenover de bosgrond. Het verscheurde, incomplete van de ik zie je terug in de elliptische zinsbouw: ‘terwijl aan de overkant van de brede rivier het bos’. Het bos trok de ik naar zich toe: ‘beloofde een plek van bewaring’. Het moois van die plek zou bewaard blijven voor het moment dat de ik weer terug zou komen.
‘Maar we konden / bij elkander niet komen want ook hier // was het water veel te diep’ verwijst naar het lied van de twee koningskinderen, waardoor de scheiding nog schrijnender voelt, alsof het twee geliefden betreft. De kloof wordt door de witregel bezegeld.
De verscheurdheid is ten slotte sterk voelbaar in de laatste twee strofen van het tweede deel, waar de tragere helft van de ziel zonder het rusteloze lichaam dat zich in Amerika bevond en terugverlangde naar Haamstede, desondanks op blote voeten over de koele huid van aarde liep, alsof behalve de ziel ook de voeten zich hadden losgemaakt uit het rusteloze lichaam.
Wat roept het gedicht op? Leidt reizen tot verscheurdheid in de ziel? De stilte en rust van de natuur roept een veel positievere sfeer op dan het opdringerige lawaai en de hardheid van de betonnen stad. Hoewel nergens in het gedicht de impact staat van het reizen per vliegtuig op de natuur, voel je toch een kritische ondertoon die het gedrag van de ik zelf betreft: moest de ik echt zo nodig weg van die prachtige plek dichtbij, om in het verre Amerika te zien wat hij eigenlijk al wist dat hij zou gaan zien? Staat het scheuren van de menselijke ziel niet symbool voor het scheuren van de aarde, door toedoen van de mens? De kracht van het gedicht zit in die bezinning, dat besef van de ik zelf, die sterker is dan welke opgeheven wijsvinger dan ook.
Terwijl wij nog slapen
Marc Tritsmans
Uitgeverij Nieuw Amsterdam
ISBN 9789046830987