EI 356: Anne Vegter – islemünde
We zijn de erfgenamen van een dorp
In ijsselmonde zwom de handelswaar
en heette zalm
soms draagt de wind een geur
ver je geheugen in
stel je gezichten voor van hen
die jou niet kennen
in ijsselmonde woont een koningin
soms roept een naam de oevers aan:
‘islemünde’
Je kunt wel overal hebben gewoond
Je kunt wel iedereen zijn
Als Rotterdamse stadsdichter 2021 – 2022 maakt Anne Vegter in dat jaar, samen met Xandra Nibbeling, hoofdredacteur van het tijdschrift BK-informatie èn fotograaf Kamiel Verschuren, een rondeau door een aantal Rotterdamse wijken, waaronder de vroegere, zelfstandige gemeente IJsselmonde. Ooit een buurtschap – Islemünde geheten – op een klein eilandje in de waterrijke Maas-Rijndelta. Opgedane impressies en ontmoetingen met buurtbewoners van wie er veel een migratieachtergrond hebben, vormen veelal het met foto’s rijk geïllustreerde decor van Vegters nu eens onstuimige, dan weer maatschappijkritische maar bijna altijd betrokken wijkpoëzie.
Vegter schept modernistische poëzie waarvan de inhoud geheel vervreemd is van vroegere Rotterdamse, op toon gezette verzen als Ketelbinkie en Oh, Rotterdam, mooie stad achter de haven. Maar tijden veranderen: nieuwe inhouden geput uit gespreksflarden, terloopse ontmoetingen. reclameaffiches of opgespoten muurteksten. Wat is gebleven, is de passie voor het wel en wee van de ingezetenen, want dat wordt in recensies, interviews of publicaties steeds benadrukt: de betrokkenheid van de dichter bij Rotterdammers. Zo ook Islemünde, geschreven in witte letters oplichtend uit een zwart-sombere achtergrond, in een interpunctie- en rijmloze vorm. In visueel opzicht valt op dat de eerste twee en laatste twee versregels – als kop en staart – de romp van het gedicht lijken te omsluiten, zijnde de tien overige regels die zich door beurtelingse inspringingen aan het begin van de regels van elkaar onderscheiden.
De taal in het gedicht is niet verheven, niet complex van constructie en omvat een bescheiden vocabulaire. Vanuit dat perspectief zijn er dus geen grote taalbarrières voor de lezer. En dat is ook logisch, want de wijkgedichten van Vegter beogen vooral aandacht te geven aan de bewoners ervan, eerder nog willen ze een ode zijn aan al die onbekende en anonieme mensen. Kortom: gedichten voor en door de wijk. Toch is de inhoud moeilijk te doorgronden. Wijkspecifieke elementen zijn nauwelijks herkenbaar. De opgeroepen beelden zijn eerder chaotisch dan logisch.
Een aspect dat de leesbaarheid ook bemoeilijkt, is de wisselende vertelinstantie. Is er in V1 nog sprake van een verbindend wij-perspectief; in de daarop volgende regels verengt het perspectief zich tot een niet nader genoemde, anonieme alter, die steeds wordt aangesproken met ‘je’. Dan rijst de vraag wie daarbij de sprekende persoon is. Is dat de dichter? Of zijn wij – Hollanders – dat, de erfgenamen van een dorp in IJsselmonde van ruim een millennium geleden?
Van die verre voorvaderen kan de lezer vernemen dat zij ooit handel dreven met hun buitgemaakte visvangst, de zalm. Vermoedelijk ook toen al een renderende vissoort. Zegt de dichter immers niet in V2 ‘In IJsselmonde zwom de handelswaar’? Een aardig gevonden personificatie maar eerder nog een metafoor dat de beste handel nog altijd liquide handel is. Gaan de voorgaande versregels over toen, lang geleden; in de volgende passages gaat het over het hier en nu.
Vanaf V4 volgen enkele cryptisch geformuleerde versregels die hun bestaansrecht ontlenen aan het heden en lijken te refereren aan de aanwezigheid van nieuwe, van ver komende wijkgenoten. In die passage richt de dichter zich tot een passant die vermoedelijk representatief is voor niet-autochtone wijkbewoners, als de dichter schrijft dat de wind soms – net als het vlietende water in het voormalige deltagebied – vertrouwde geuren meedraagt die diep in het collectief geheugen zijn opgeslagen en steeds weer – vluchtig en vaag – lijken te worden waargenomen.
In de daarop volgende versregels 6 en 7 zegt de dichter tegen vermoedelijk weer een ander personage: ‘stel je gezichten voor / van hen die jou niet kennen’. Dat te doen lijkt een onmogelijke opgave, want hoe kijken zij, de anderen – wij vermoedelijk – naar jou en de jouwen als wij je niet kennen, in de betekenis van elkander vertrouwd zijn. Van hen die toevallig in een ander stroomgebied hun oorsprong vinden.
Dan volgt in V8 een geïsoleerd zinnetje: ‘in IJsselmonde woont een koningin’. Naar de betekenis daarvan is het gissen, tenzij je bij toeval verneemt dat de dichter op haar trektocht door de wijk een Albanese vrouw ontmoet die vertelt dat zij de naam heeft van een Albanese koningin. Dat is wat haar trots maakt en haar verbindt met haar ouders die haar ooit vernoemden naar een vorstin uit een wel zeer korte periode in de Albanese geschiedenis waarin – na een vier eeuwen durende onderwerping aan het Ottomaanse Rijk – vanaf 1939 sprake is van een 10-jarige monarchie.
Dan volgt er weer een lastige zin uitgesmeerd over V9 en 10: soms roept een naam de oevers aan:
‘islemünde’. Het is alsof hiermee heimwee wordt uitgedrukt, naar lang vervlogen tijden, naar de eigen jeugd die als het rivierwater alsmaar verder stroomt en uiteindelijk verloren gaat in een oneindige zee. Is dat ook niet een metafoor voor de anonimiteit in grootsteden en hun volgepropte stadswijken? Ook kan de passage opgevat worden als abstracte smeekbede aan Islemünde, aan zijn nazaten. In de trant van: laat mij niet gaan maar roep mij bij mijn naam.
Het slot van het gedicht bevat twee versregels die opvallen door een identieke zinsbouw en woordkeus: ‘je kunt wel’ … Wat daarna volgt, geldt immers voor iedereen die overal, van waar ook is gekomen. De beide zinnetjes drukken uit dat wie en waar wij zijn vooral een speling van het lot is, van louter toevalligheden.
Ofschoon het gedicht soms onverwachte perspectieven oproept, zal het nauwelijks of niet door de doelgroep – de IJsselmonders – gelezen en begrepen worden. En dat stemt niet overeen met de alom geprezen intentie van Vegter een loftrompet te steken op al die nieuwe mensen, die zichzelf niet herkennen in de ongetwijfeld goed bedoelde woorden van de dichter.
Zam Zam
Stadsgedicht Rotterdam 2021-2022
Anne Vegter
Uitgeverij Querido
ISBN 9789021476681