Gepubliceerd op: zondag 14 mei 2023

Delphine Lecompte – Krankzinnigen houden binnenskamers hun jas aan, nagellak en carnaval en hertenragout

 

‘Ravioli en keukensherry, ravioli en keukensherry, ravioli en keukensherry
Meer is me niet bijgebleven van 2016,’
Zegt de ontslagen kraanmachinist somber
We zitten op het dak van de hertenragoutfabriek
Sprookjesachtig is de locatie niet
‘Ik wil springen,’ zegt de ontslagen kraanmachinist
‘Als een hert?’ vraag ik
‘Nee, ik wil naar beneden springen
En te pletter storten, hertenragout worden.’

Ik streel de gespierde bovenarm van de ontslagen kraanmachinist
Ik zeg: ‘Als je naar beneden springt
En hertenragout wordt, heb ik niemand meer
Om over mode en tulpen en gorgonzola te spreken.’
‘Wij spreken nooit over mode en tulpen en gorgonzola.’
De ontslagen kraanmachinist heeft gelijk
Waarover spreken wij dan wel?
Over aardbeiserres, over de Californische goudkoorts
En over de onweerstaanbare listigheid van mijn verrukkelijke moeder.

De ontslagen kraanmachinist is verliefd op mijn moeder
Maar niet hartstochtelijk verliefd
We verlaten het dak van de hertenragoutfabriek
De fabriek ruikt naar nagellak en naar opgezette marters
Die met goedkope lijm aan een dunne plank zijn vastgelijmd
In mijn familie was wijlen mijn grootmoeder de enige vrouw
Die nagellak droeg: groene, blauwe, zwarte, mauve, opnieuw groene
Een jaar lang alleen maar groene nagellak
Dan plots een waanzinnige flirt met afgrijselijke kanariegele nagellak
Maar uiteindelijk keerde ze terug naar de groene nagellak
Mat en verdorven.

Nu zwem ik in de zee, de ontslagen kraanmachinist ligt te zonnebaden
De zwemmers zijn dunner en intelligenter dan de lome corrupte en vadsige zonnebaders
Een necrofiele tegellegger geeft me een compliment
Over de priemende textuur van mijn hatelijke tepels
Ik bloos en vraag: ‘Heb je macht?’
De necrofiele tegelleger zegt met ingehouden trots:
‘Ik heb redelijk veel macht.’
‘Over wie?’
‘Over mijn bedlegerige vader.’
‘Wat steek je met hem uit?’
‘Ik verneder hem verbaal en soms geef ik korte
Venijnige snokjes aan zijn blaassonde.’
‘Was hij een slechte vader?’
‘Hij was een bullebak… ik heb je dat toch al eens eerder verteld?!’

Ja, het klopt
Tien maanden geleden kwam ik de necrofiele tegellegger
Tegen in een tropische vissenwinkel
En toen heeft hij het sadisme van zijn vader uitgebreid uit de doeken gedaan
Het klonk verschrikkelijk, ik werd er hitsig en droevig van
De necrofiele tegellegger verliet de winkel met een fantoomzalm waarmee hij zichtbaar
In zijn nopjes was, ik bleef verweesd achter
Een joviale goudsmid nam me mee naar zijn huis
We kleedden elkaar uit en aten rijstpap
Ik zei: ‘Tijgers zijn mooie dieren en goede zwemmers.’
De goudsmid vroeg: ‘Wil je dat ik je verander in een tijger?’
‘Dat kan jij niet.’

Maar hij kon het wel
Hij veranderde mij in een tijger
Ik was een zachte tijger die een dutje deed
De goudsmid stak zijn vinger in mijn tijgeraars
Ik werd wakker en wilde de goudsmid verslinden
Maar de goudsmid sprak net op tijd een toverspreuk uit
En ik werd opnieuw Delphine: dichteres, paria, pelgrim en krankzinnige
Ik vraag aan de necrofiele tegellegger: ‘Leeft je fantoomzalm nog?’
‘Ja.’
De ontslagen kraanmachinist is rechtgestaan
Hij flirt onbeholpen met een kalende knopenverkoopster
Die een T-shirt van Iron Maiden draagt en twee kikkerringen aan haar linkerduim
De ontslagen kraanmachinist wil zo graag samenwonen met een kalende vrouw
Die hem niet naar de mond praat en het eerlijk zegt
Wanneer zijn tomatensoufflé te flauw gekruid is.

Ik kruip uit het water
Een mystieke chrysantenkweker met een smetteloze parasol,
Een welopgevoede setter, een goedgevulde frigobox
En een bijna perfect gezin wijst naar me
Zijn zoon noemt me een heks
Zijn dochter noemt me een draak
Zijn tweede oudste zoon noemt me een kameel
Zijn oudste zoon noemt me een scharminkel
Zijn vrouw noemt me een neushoorn
Zijn knecht noemt me een nijlpaardgodin
De mystieke chrysantenkweker zelf noemt me een abominabele mismaakte messenwerper
De setter likt zijn verse castratiehechtingen
En trekt zich verder niets aan van het venijn
Van zijn rare lawaaierige genadeloze roedel.

Ik sleep mezelf naar de dijk
Ik bespied de bedeesde zeepzieder
Hij kijkt vol begeerte naar een touwslager in een pierrotkostuum
Het is carnaval, iedereen is verkleed
Behalve de bedeesde zeepzieder en ik
Het begint te regenen en alle boeven-
En beestenmaskers worden pulp, rotzooi, mousse
De tronies onder de maskers zijn achterbaks, misnoegd
En gemeen
Ik keer terug naar het dak
Van de hertenragoutfabriek, alleen.

Ik haal herinneringen op aan de voormalige vrachtwagenchauffeur
Ik sloeg hem met mijn vuisten
Ik vond een witte plastieken merrie
Ik piste in zijn bed
Hij zei: ‘Het is niet erg, het is slechts alcoholisme.’
Hij bedreigde me met een gebroken asbak
Hij kocht misselijkmakende ijslolly’s voor mij
Hij kotste op mijn hoofdkussen
Ik zei: ‘Je bent een walgelijke nietswaardige versleten dronkaard.’

Als ik naar beneden spring
Dan zal ik springen als een tijger,
Als een heks, als een draak, als een kameel,
Als een scharminkel, als een neushoorn,
Als een nijlpaardgodin
Als een abominabele mismaakte messenwerper
Maar niet als een hert
Want een hert is een prooi en een martelaar.

Ik huil
Ik huil omdat ik nooit tegen mijn grootmoeder heb gezegd:
‘Die groene nagellak staat je goed
Neem de bus naar het noorden van Frankrijk
En laat je labia en clitoris vertroetelen door een meute
Charismatische onscrupuleuze analfabete berentemmers.’
Ze had slechts een kleine aanmoediging nodig
Maar niemand moedigde haar aan
Iedereen deed alsof ze een onzichtbare spitsmuis was, een kakkerlak
Er werd uitsluitend gedweept met haar man, de rechter
Ook ik was verblind door mijn cholerieke roekeloze adembenemende
Duizelingwekkende gulzige heerszuchtige grootvader
En nu is het te laat.

Ik dep mijn tranen
En masturbeer met een gesluikstorte speelgoedklarinet
Natuurlijk kom ik niet klaar
Het regent nog steeds
Alle groteske gewelddadige
Monsterlijke karikaturale maskers zijn een grijze brij geworden
Behalve het masker van de incestueuze imker die stond
Te schuilen in het lunapark, zijn masker: buitenaards.

Over de auteur

Delphine Lecompte