Gepubliceerd op: donderdag 4 mei 2023

Delphine Lecompte – De profeet met de blonde pruik en de kogel in zijn buik

 

Tijdens mijn kindertijd in De Panne was Jezus Christus de man die op ieders lippen lag. Ik leerde van Hem houden. Eerst was er weerstand en opstandigheid, maar Jezus was zo ontzettend dapper en humoristisch en vindingrijk dat ik uiteindelijk (op mijn vijfde) volledig overstag ging. Ik aanbad Jezus vurig en fanatiek, en mensen die kwaad over Hem spraken viel ik fysiek aan.
En ik hou nog steeds hartstochtelijk van Hem.

Toen ik mijn puberteit doormaakte in Gent had iedereen de mond vol van Andy Warhol. Niet iedereen: niet mijn vader, niet de Moldavische stukadoor die dakloos was geworden na een onzalige belegging in hygiënische plinten, niet de racistische meester Willy, niet het zure kruidenierspaar van de Ottogracht, niet de psychotische Aboriginal die sliep in het voorportaal van het vivisectiecentrum en aan wie ik elke schooldag de inhoud van mijn brooddoos gaf… Nee, zeker niet iedereen.
Eigenlijk waren het vooral mijn moeder en mijn sombere mompelende stiefvader die dweepten met de pafferige fatterige zielloze sensationele popgoeroe Andy Warhol, en die constant over hem palaverden. Ze kochten zeefdrukken van hem: grote gele en paarse bloemen, dollarbiljetten en Marilyn Monroe. De zeefdrukken waren spotgoedkoop en ze werden op grote schaal gemaakt door de knechten van Andy Warhol. Dat is geen vuile roddel, dat gaf de corrupte klootzak zelf toe!
Ik was een typische puber: puur, pedant, snobistisch, onbuigzaam, streng en rigide op moreel vlak. Het werk van Andy Warhol stootte me af omdat het op grote schaal werd gemaakt en omdat het werd gesmaakt door narcistische makelaars en verwaande blaaschirurgen. Door vulgaire parvenu’s en opzichtige jetsetters. De commerciële gewiekstheid, de mercantiele schaamteloosheid en de schreeuwerige branie schokten mijn tere verbiedende moralistische onvolwassen puberziel.
Maar ik zou ontdooien… Ik zou uiteindelijk smelten en vallen voor de ambigue raadselachtige gemene onweerstaanbare homoseksuele profeet met de blonde pruik.

Het begon in de wachtzaal van een stokoude huisarts in Loppem, de aarzelende mildheid. Dat ging zo: ik was zestien en omdat ik vaak dronken op school verscheen had de directrice me verplicht om twee avonden per week bijeenkomsten van de AA bij te wonen. Dat was gezellig: Berlijnse bollen, ijsthee van de Lidl, kapotte vijftigjarige ex-hoeren met ontzettend veel schuldgevoelens en wrede kinderen die hen geen 33ste kans wilden geven, joviale gulle gepensioneerde kaarsenmakers die in mijn billen knepen, vadsige perfide gluiperige bietenboeren die me een kamer aanboden in hun hoeve, en stugge chagrijnige paalfunderingsmagnaten die vonden dat ik daar niets te zoeken had en die me beschuldigden van voyeurisme. Maar er daagden ook mooie melancholische dertigjarige alcoholisten op, en op één van hen werd ik smoorverliefd. Zijn naam ben ik vergeten, maar hij werkte in een reptielenwinkel in de buurt van de Kouter en hij leek als twee druppels water op David Duchovny. Hij gaf me zijn telefoonnummer. De joviale gulle gepensioneerde kaarsenmakers, de vadsige perfide gluiperige bietenboeren en de lieve sentimentele bijgelovige ex-hoer Annie met de afschuwelijke rosaceawangen gaven me ook hun telefoonnummer, maar ik was niet geneigd om hen op te bellen. Maar vanaf ik het telefoonnummer van de bloedmooie dertigjarige reptielenman had bemachtigd belde ik hem om de haverklap op. Zogezegd omdat ik ontredderd was en wilde drinken, maar ik was gewoon verliefd en ik wilde zijn stem horen.

Tijdens de AA bijeenkomsten zette de reptielenman me voor schut, dan vertelde hij aan iedereen: ‘Delphine heeft me afgelopen zaterdag verscheidene keren opgebeld, omdat ze ontredderd was en op het punt stond om te drinken. Maar ik wist niet wat te zeggen, ik ben zelf nog maar twee maanden nuchter. Ik denk dat Delphine beter zou bellen naar mensen in de groep die al langer nuchter zijn, bijvoorbeeld naar Annie.’ Maar ik wilde niet bellen naar Annie, ik wilde contact met de reptielenman. Ik bleef hem opbellen en ten einde raad nam hij me mee naar zijn stokoude huisarts die in het verre Loppem woonde. In de auto was de reptielenman zwijgzaam, hij had een kater en een blauw oog. Ik had geen kater, ik dronk eigenlijk helemaal niet problematisch in die periode. Ik vroeg: ‘Heb je een lievelingsreptiel?’
‘Nee.’
‘Ken je de acteur David Duchovny?’
‘Nee.’
‘Werk ik op je zenuwen?’
‘Nee, Delphine. Niet echt.’
Toen kwamen we aan in Loppem, lelijk en achterbaks. Mistroostig. Ik herinner me een deprimerende beenhouwerij die Estelle heette, en een gesloten frietkraam Topkapi genaamd. Raar.
We betraden de wachtzaal van de huisarts en er hing een monumentaal werk van Andy Warhol aan de muur: de befaamde soepblikken van Campbell. De reptielenman zei: ‘Dat is een werk van Andy Warhol, een smerige verdorven janet.’ Ik deinsde achteruit. Mijn reptielenman bleek een homofobe klootzak te zijn. Ongelofelijk. Ik vroeg aan de reptielenman: ‘Ben je een ongelofelijke afgrijselijke koudbloedige homofobe klootzak?’ De reptielenman zei vrank en achteloos: ‘Ik haat janetten, vorige week heb ik er nog één in elkaar geslagen in het Citadelpark. Samen met mijn oudste broer.’ Ik zei: ‘Ik haat je, kwaadaardige reptielenman!! Je kunt een puntje zuigen aan de formidabele originele goddelijke dappere authentieke Andy Warhol!’ Ik liep de wachtzaal uit en de kleine deerniswekkende dorpskern van Loppem in. Ik kocht een slagroomtaart in bakkerij Jozef en ik maakte de slagroomtaart soldaat op het parkeerterrein van een failliet pikdorsbedrijf. Een loensende zadelmaker sloeg me vijandig gade, vanop veilige afstand. Ik riep: ‘Vraag me of ik een lievelingsreptiel heb!’ De zadelmaker gehoorzaamde: ‘Heb je een lievelingsreptiel?’
‘Jazeker! Mijn lievelingsreptiel is de sympathieke fascinerende luipaardgekko.’ De zadelmaker zei wantrouwig: ‘Ik wist niet dat er sympathieke reptielen bestonden.’
‘Ze bestaan wel degelijk, sympathieke reptielen. Niet enkel luipaardgekko’s maar ook baardagamen zijn bijzonder charmant en innemend. Hoepel nu maar op, achterdochtige asshole!’ Toen moest ik braken en het braaksel kwam helaas terecht op mijn kleren. Zo nam ik de trein, eenzaam en vernederd. Walmend naar kots. Een paria.

Andy Warhol was ook een paria geweest, in zijn geboortedorp Pittsburgh (eigenlijk een grootstad) had iedereen gefronst wanneer hij flamboyant en openlijk homoseksueel door de straten paradeerde. Het was misschien belachelijk, maar ik had een boontje voor homoseksuelen. Voor de opzichtige met leder, voor de krijsende, voor de norse, voor de bedeesde, voor de zonnebadende, voor de bleke, voor de korzelige, voor de promiscue, voor de katholieke, voor de exhibitionistische, voor de gulle, voor de carnavaleske, voor de intellectuele. Voor alle homoseksuelen van de wereld.
Terug in het huis van mijn moeder en mijn sombere mompelende stiefvader kuste ik de zeefdrukken van mijn nieuwe idool Andy Warhol en ik dompelde me onder in zijn werk. Hij bleef een enigma. Hij gaf alles prijs en toch bleef hij een groot raadsel. Een giftige trut probeerde hem te vermoorden, ik was razend. Ik luisterde religieus naar Songs for Drella. Ik kocht geldbuidels en notitieboekjes en thermoskannen en theemutsen en badhanddoeken en polshorloges met werken van Andy Warhol erop. Er was zoveel om te kopen, ik werd een guitige materialist. Mijn moeder vroeg: ‘Heb je eindelijk Jezus Christus overboord gegooid?’
‘Mama!’ Ik was gechoqueerd. Ik zou Jezus Christus nooit zomaar overboord gooien. Ik hield innig van Jezus Christus. Dwepen met Jezus Christus was perfect verenigbaar met de cultus van Andy Warhol.

Na mijn veertigste werd ik beroemd.
Het duurde jammer genoeg veel langer dan Andy Warhol had voorspeld.

Over de auteur

Delphine Lecompte