Gepubliceerd op: donderdag 18 mei 2023

Delphine Lecompte – Blind kind

 

‘Ik zie almaar slechter,’ zei ik op een avond tegen mijn moeder. Ik was tien en wilde een bril dragen. De meeste schrijvers droegen een bril en ik wilde koste wat het kost een schrijver worden, en pientere Margot, een meisje uit de buurt waar ik naar opkeek, droeg ook een bril. Als ik een bril droeg dan zouden de mensen mij eindelijk ernstig nemen, dacht ik.

Mijn moeder maakte meteen een afspraak met een befaamde oogarts. Hij woonde op de achtste verdieping van een appartementsgebouw vlakbij de hoerenbuurt die tot mijn verbeelding sprak. We liepen door Het Glazen Straatje en ik wilde mijn trui geven aan het meisje in de etalage van de club ‘Why not?’, maar mijn moeder kon me nog net op tijd tegenhouden. Ze zei hard en ongenadig: ‘Die vrouwen hebben hun keuze gemaakt en nu moeten ze maar leven met de gevolgen van die keuze.’ Geen enkele hoer droeg een bril.
Er was geen trap in het appartementsgebouw en dus moesten we wel de lift nemen. De lift blokkeerde en ik begon meteen te panikeren en schreeuwde: ‘We gaan sterven, we gaan sterven, we gaan sterven!!! Ik ben te jong, ik heb het merg nog niet uit het leven gezogen en ik ben nog geen briljante schrijver geworden!!’ Mijn moeder zei: ‘Als je kalmeert krijg je straks een goudvis.’ Er stond een oude magere man bij ons in de lift en hij zei streng tegen mijn moeder: ‘Een goudvis is geen object en een kind moet niet beloond worden voor een irrationele hysterische paniekaanval.’ Ik vond het fijn dat mijn moeder op de vingers werd getikt, en om de oude mysterieuze man te paaien papegaaide ik hem: ‘Een goudvis is geen object, een goudvis is geen object, een goudvis is geen object. Een goudvis is een beetje heilig.’ Mijn moeder schudde me woest dooreen. De lift loeide en protesteerde. De oude magere man zei: ‘In mijn geboorteland worden kinderen niet woest dooreen geschud. Kindermishandeling is daar een groot taboe, je kan er de doodstraf voor krijgen.’
‘Welk prachtig land is dat waar mijn moeder onder de guillotine zou belanden?’ vroeg ik nieuwsgierig.
‘Tsjechoslowakije,’ zei de man trots.
Toen schoot de lift weer in gang en we werden uitgespuwd op de vloer van de achtste verdieping.

We nestelden ons op een lederen bank in de wachtkamer, mijn moeder en ik. De oude man nam plaats op een rode plastieken stoel. Hij zei: ‘Ik ben een gepensioneerde lamaverzorger, maar nu ben ik bijna 86 en word ik geplaagd door gênante aandoeningen zoals: psoriasis op mijn schedel, jicht, winderigheid, incontinentie en cataract.’ Mijn moeder zei hoogmoedig en onvriendelijk: ‘Dat willen wij niet weten.’
Ik vroeg aan de gepensioneerde lamaverzorger: ‘Wat is cataract? Het klinkt als een helikopter.’
De gepensioneerde lamaverzorger lachte: ‘Het is geen helikopter, het is de vertroebeling van de ooglens.’
‘Vertroebeling, wat een wonderschoon woord!’ zei ik lyrisch en geestdriftig. Mijn moeder zuchtte ongeduldig en verliet de wachtkamer om in de gang lelijke vergeelde reproducties van de prutser Paul Klee te bestuderen. Ik haatte Paul Klee. Ik zei tegen de gepensioneerde lamaverzorger: ‘Ik haat mijn moeder en ik haat Paul Klee!’ De lamaverzorger zei: ‘Paul Klee ken ik niet, maar je mag je moeder niet haten. Een moeder mag nooit gehaat worden.’
‘Ze mishandelt mij.’
‘Het zal wel meevallen.’
‘Nee, het valt niet mee. Soms beukt ze mijn hoofd zonder aanleiding tegen de blauw geverfde radiator in de woonkamer.’
‘Je liegt. Mensen die veel details gebruiken liegen: blauw geverfd heeft je verhaal alle geloofwaardigheid ontnomen. Had gewoon radiator gezegd, dom kind.’ Maar ik was niet dom en ik verzon niets.

Toen riep de oogarts mijn moeder en mij binnen in zijn kabinet. Om het ijs te breken maakte ik een grapje over blindheid, een grapje dat mijn vader me had verteld in een zeldzame luchtige bui: ‘What has four eyes and can’t see? Mississippi.’ Eigenlijk was het geen grapje, maar een woordspeling. En het ging niet over letterlijke blindheid, maar over figuurlijke blindheid: over racisme.
De film ‘Mississippi Burning’ begon zo, ik had die film gezien met mijn vader die erg bezorgd was over racisme en vreemdelingenhaat. Het was schering en inslag, ook in Gent. Mijn vader had gezegd dat hij me zou onterven als ik ooit verliefd zou worden op een neonazi, maar hij had geen geld en ik wist helemaal niet hoe je in contact kwam met neonazi’s. Ik zag ze soms samentroepen en amok maken op de Korenmarkt. Zeer dreigend, ik was niet geneigd om één van hen aan te spreken en hem te vragen om met mij naar de cinema te gaan of ergens een milkshake te drinken. Noch de oogarts noch mijn moeder lachte met mijn gelaagde en gewaagde grap.

Mijn hoofd werd vastgeschroefd in een monsterlijke schroefmachine met gespen en vijzen, en ik kreeg telkens andere lenzen voorgeschoteld en een bord met grote letters, minder grote letters, kleine letters, nog kleinere letters, minuscule letters, en tot slot een wazige insectenkolonie. Maar ik zei meteen: ‘Ik zie niets, zelfs de grote A en K en R zie ik niet.’ De oogarts zei tegen mijn moeder: ‘Je kind heeft een lui oog, verder is er geen vuiltje aan de lucht.’
‘En mijn bril?’ vroeg ik aan de arts.
‘Geen bril, wees blij. Geen enkel normaal kind wil een bril dragen.’
‘Ik ben niet normaal en ooit zal ik een briljante schrijver worden. Met of zonder bril, norse aap!’
Mijn moeder sloeg me omdat ik brutaal was tegen een dokter. Ik mocht enkel brutaal zijn tegen poetsvrouwen, tegen schoorsteenvegers, tegen parapluverkopers en tegen mijn vader.
Toen verlieten we het dokterskabinet en ik zei tegen de gepensioneerde lamaverzorger: ‘Ik hoop dat je vertroebeling genezen kan worden. Jammer dat Jezus niet meer leeft, hij kon blinden weer laten zien en kreupelen doen lopen.’
‘Dat zijn fabeltjes,’ beweerde de lamaverzorger.
‘Nee!! Ongelovige Thomas, dat zijn geen fabeltjes. Net zoals spugende lama’s en racisme in Mississippi geen fabeltjes zijn.’
‘Racisme in Mississippi, ha ha ha…’
In de lift zei mijn moeder over de lamaverzorger: ‘Een naargeestige man, een kampbeul.’
De lift werkte uitstekend.

Ik kreeg een goudvis en op school moest ik een ooglap dragen over mijn gezonde actieve oog, zodat mijn luie oog een tandje moest bijsteken. Zeerover Fientje. Ik werd uitgelachen en op een donderdagochtend werd ik op de speelplaats in elkaar gemept door drie Turkse jongens.
‘Nu is de maat vol!’ schreeuwde ik.
Ik rende de school uit en liep in rechtschapen razernij naar de Korenmarkt. De mooiste neonazi heette Steve, dat had pientere Margot me verteld. Hij was mollig en blond en hij droeg een T-shirt van Def Leppard. ‘Hé Steve, wil je een milkshake met me drinken?’ Steve en zijn vijf huiveringwekkende trawanten draaiden zich verbijsterd om. Ze keken me vijandig aan en vroegen of ik een hippie was? Of erger: een zigeuner? ‘Ik ben zeerover Fientje.’ Ze lachten vertederd en ik mocht een dag lang hun mascotte zijn. Daarna waren ze me beu, vooral Steve. Steve was me al beu na dertig minuten, denk ik. Ze waren zes jaar ouder dan ik en rookten wiet. Ze waren verstandig en boden me geen wiet aan, ze gaven me een doosje appelsap en een suikerwafel. Ze gooiden me in de lucht, vingen me op en kietelden me onder mijn oksels. Toen ik niet lachte trok Steve voorzichtig mijn sandalen uit en hij kietelde uitgebreid mijn voetzolen. Ik gierde als een uitzinnige doldwaze Montenegrijnse messenslijper. Eens bekomen vroeg ik aan Steve: ‘Wil je mijn poesje zien?’ Hij zei woedend: ‘Je bent walgelijk!’ De woede gaf hem een bleek maskerachtig voorkomen. Nu was hij nóg mooier. Maar de betovering was verbroken, ik was hun mascotte niet meer. Ze rukten de ooglap van mijn tronie en stampten erop met hun bordeaux bottines met witte veters. Geschrokken en gekwetst rende ik naar huis.

Mijn moeder vond mijn verhaal fantastisch, hilarisch, belachelijk en compleet ongeloofwaardig. Die witte veters had ik moeten weglaten uit mijn relaas. De volgende maanden ging ik met een wijde boog om de Korenmarkt heen. Toch bleef ik nog lang fantaseren over Steve, en dan masturbeerde ik soms. Ik kreeg geen nieuwe ooglap, mijn lui oog bleef levenslang lui.

Over de auteur

Delphine Lecompte