Gepubliceerd op: vrijdag 28 april 2023

Het verhaal van de beroete kuikens

 

(Vervolg op het boekje Verhalen in plaatjes waar ik vorige week over schreef.)

De veertig gedichten, aldus de uitgave van 1937, zijn geschreven door Daniil Charms, Nina Gernet en Natalja Dilaktorskaja. Maar wat van wie is staat er niet bij. De lieve eend wordt aan Charms toegeschreven. Omdat het zo grappig is, zo goed loopt?
Misschien kan ik al vertalend wel tot onderbouwde gissingen komen omtrent het auteurschap van zekere anonieme verzen. Maar zelfs als een gedicht duidelijk niet de hand van Charms verraadt, wil ik het toch charmsiaans vertalen.


beroete eenden

Letterlijk: Waar zijn mijn kindjes? Waar zijn m’n kindjes toch? Nee, niet die, maar mijn echte kindjes! Versmaat: jambe. Rijmschema: aaa. ‘Gdé zje djéti? Gdé zje djéti? Nó nie éhti, Á mají radníë djéti!’

Waar ben ik aan begonnen?!.. Onmogelijk! Onmogelijk! (Als je maar wanhopig genoeg begint, kan het alleen maar beter worden. Ergens gaat altijd licht gloren.)
De vertaling van Hans ter Laan uit 1958 doet eigenlijk alles verkeerd wat er verkeerd te doen valt. Zijn titel is Waar zijn de kuikentjes? – en de drieregelaar is een tweeregelaar geworden:

Wel heb ik van mijn leven!
Waar zijn mijn kindertjes gebleven?

Het rijmwoord is hier duidelijk niet het belangrijkste woord in de regel, integendeel, leven gebleven is een heel slap rijm dat niets met de kern van het verhaal te maken heeft. Daarbij komt dat de regels manken. Bovendien is zo’n uitroep van nep-verbazing als Wel heb ik van mijn leven zo overal inzetbaar dat het geen enkele kracht heeft. Het is een volledig loze, nietszeggende regel, en op een gedicht van twee regels is dat net iets teveel. Die uitroep leest als een guitige knipoog naar de lezer, in de trant van: Kijk nou eens, wat is dat gek! – als er iets geks gebeurt. Daar word ik ook heel kregel van, ik denk zelfs plaatsvervangend kregel, voor alle kinderen die zulke volwassen neerbuigendheid dag in dag uit over zich heen krijgen. Maar ja, het zijn kinderen hè, die snappen niks.
Fout! Die snappen alles.
De buitenlandse vertalingen doen niet altijd hun best.
Helen Black – ’s werelds eerste vertaling van het prentenboek, uitgegeven in New York door Coward McCann in 1938, een jaar na de Russische uitgave, getiteld The Cautious Carp and other Fables in Pictures – noemt het gedicht Where are my children? en houdt net als Hans ter Laan ook maar twee regels over:

Cluck, cluck, children. Keep in line.
Back, you black ones, you can’t be mine.

Waarom nou zo onaardig? En waarom de grappige clou verraden met het noemen van de zwarte kleur? Dorian Rottenberg heeft als titel Where are my children?

Dearie, dearie me!
Where can my children be?
These never belonged to me!

Ook al zo onaardig, maar in elk geval is de kleur niet genoemd. Antoinette Mazzi rijmt wel (alles rijmt in het Frans) maar er is geen maat in te bekennen: Où sont-ils?

Où sont mes petits?
Pas ceux-ci,
Je veux mes petits chéris!

Waarom zouden die zwarte niet lief zijn, vraag je je af… Antwoord: omdat het moet rijmen, gekkie. Johannes Warkentin heeft Wo sind die Kleinen?

Wo sind meine Kleinen?
Meine gelben, reinen?!
Dies da sind nicht meine!

Jammer dat de verbazing van moeder kip zonodig in de tekst uitgelegd moet worden, door het over gele en schone kuikentjes te hebben. Mogen de kindertjens dat niet zelf uitvinden met hun eigen bolle ogen?
Nu ik nog.
Omdat het rijmwoord het belangrijkste woord in de zin moet zijn, waar genadeloos naar dient te worden toegewerkt, ga ik eerst kijken of er iets met die djéti te doen is, de kinderen, kindjes, kinders, de kiekens, kuikens van moeder kip. En draai ik in mijn hoofd de rijmmogelijkheden af, en zoek op de tast of er wellicht ergens een opening zit.
Er zijn zat andere woorden voor kinderkroost in het Hollands en Vlaams natuurlijk, maar omdat het voor de kleintjes is, gaan we hier uit van de simpelste varianten. Dus geen klein grut, hokkebrokken, handenbinders, wichten, hummels en wat dies meer zij aan leukbedoelde maar hier mogelijk oubollig overkomende alternatieven. Lieverds en schatjes krijg ik sowieso niet uit mijn pen. Het moet geen snot worden. (Laat dat als een gebod van mij gelden.)
Je kan denken aan iets als piepers omdat kuikentjes piepen, maar dat is alweer al te beeldend en afleidend. Of iets regionalers, met kiekens in beide betekenissen.

Kippie Tok zei: ‘Kiek eens, kiek eens,
Heb ik zomaar zwarte kiekens.

Dan ben je de vraag waar de kuikens zijn kwijt, maar dat hoeft niet onoverkomelijk te zijn. Alles mag, als het maar goed is, of liever nog beter.
Kindjes lijkt een opening te bieden. Kindjesvrindjes.
Nu het ritme nog. Waar zijn mijn kindjes? – kan niet, omdat het volstrekt onduidelijk van klemtoon en ritme is. Je legt die als vanzelf op de eerste lettergreep en dan loop je vast als je klassiek trocheïsch wil declameren: Wáár zijn míjn kindjés?
Plakken we er een hé voor. Titel: Waar zijn mijn kindjes?

Hé, waar zijn mijn kindjes?
Nee, niet jullie, vrindjes,
Maar mijn echte kindjes!…

Of mijn gele kindjes, mijn schone kindjes. Of mijn eigen kindjes. Er staat in het Russisch het woord родные, van родной, wat eigen, bloedeigen betekent, zeer na aan het hart en de bloedlijn gelegen. Bij uitbreiding ook gekoesterd, lief. Het Russische woord voor moederland (ons vaderland) is eraan verwant, ródina. En vanwege die verwantschap gaat elk Russisch hart wijdopen op het horen van dat woord alleen al.

Daarom denk ik dat dit gedicht niet van Charms is. Die hoor ik het woord rodnój niet zo snel in de mond nemen, laat staan op papier zetten. Het smaakt naar sentimentaliteit, zoetelijkheid. Klef. Naar Russische ziel. En voor je het weet ben je die met tanks en bommenwerpers aan het exporteren naar vredelievende buurlanden in de waan dat die erom zitten te springen. Dus ik ga het ook niet met lief vertalen, wat hier natuurlijk goed zou kunnen, en er ook wel in zit: Waar zijn ze, mijn eigen lieve kleine kindertjes? Maar laten we het vooral leuk en grappig en een beetje spits houden.

Over de auteur

Robbert-Jan Henkes