Gepubliceerd op: donderdag 27 april 2023

Delphine Lecompte – Touwen zat

 

Mijn eerste touw was geen springtouw, maar het koord van een zelfmoordenaar.
De zelfmoordenaar was niemand minder dan de racistische fietsenmaker van de Meeuwenlaan in De Panne. Het was Pasen en de ganse familie was uitgenodigd om zich in het huis van mijn grootouders vol te proppen met ambigue lamskroontjes, met obscene asperges en met magische hardgekookte eieren met een kruimelige dooier die soms een blauwe schijn had. De wijn vloeide rijkelijk en zotte tante Katrien lag onder de tafel te huilen met in haar knuist een oude foto waarop ze een jong meisje was met prachtige lange vlechten, een giraf sabbelde op één van de vlechten en Katrien glunderde alsof ze door een paus of een tieneridool werd aangeraakt.
Aan de grote tafel in de woonkamer werd de zelfmoord druk besproken. Ik was negen en nog te jong om mij te mogen mengen in het gesprek. Iedereen meende de echte reden voor de zelfmoord van de racistische fietsenmaker te kennen. Mijn grootmoeder zei: ‘Het zijn katholieke schuldgevoelens. Klaar en duidelijk.’ De kribbige onderpastoor zei ongenadig: ‘Wodka de duivel heeft de verdoemde racistische sukkelachtige zondaar de das omgedaan. Maar ook de volstrekt goddeloze films van Pasolini en Bunuel hem de dieperik in geholpen.’ De zandkleurige loodgieter zei: ‘De druppel was de emmer. Ik bedoel: de druppel die de emmer deed overlopen was de emigratie van zijn favoriete zoon naar Ecuador.’ Mijn grootvader zei: ‘Zijn vrouw treiterde hem, ze paradeerde op de dijk met dertig jaar jongere minnaars en de meesten waren messenslijpers met een donkere huid.’ Tante Anne zei: ‘Ik ken hem het best, ik heb met hem in de klas gezeten. Hij ging gebukt onder een aangeboren zwaarmoedigheid en hij fantaseerde reeds over zelfmoord toen hij vijf was. Zijn vader heeft ook zelfmoord gepleegd, al noemt iedereen het een verkeersaccident.’ De incestueuze imker zei: ‘De reden is absurd, alles is absurd. Waag het niet om me tegen te spreken!’ De Bretoense zadelmaker (de enige gast uit het buitenland) zei met een mooie hese stem in een plat (vermoedelijk Bretoens) dialect: ‘Ik heb de avond voor zijn zelfmoord met hem gesproken in herberg De Wellustige Miereneter, hij was erg openhartig. Er waren verschillende redenen: zijn psoriasis, zijn bitsige harteloze overspelige vrouw Marcella, de heroïneverslaving van zijn petekind, de komst van een nieuwe joviale fietsenmaker die slim genoeg is om zijn racistische opvattingen voor zichzelf te houden, zijn verboden liefde voor alpaca’s…’

Toen kon ik me niet meer inhouden: ‘Ik heb ook een verboden liefde voor alpaca’s! Wat is een verboden liefde voor alpaca’s?’ Ik kreeg slaag van mijn grootvader en ik werd verbannen naar mijn slaapkamer. In mijn slaapkamer dacht ik na over de verboden liefde van de racistische fietsenmaker voor alpaca’s. Ik had hem eens betrapt toen hij in een alpacastal een suikerspinstok in de aars van een alpaca had gestoken. De alpaca bleef er stoïsch onder. Daarna dacht ik na over de zelfmoord met het koord. Ik had in de film Billy Budd gezien hoe de argeloze onbevangen charmante analfabetische matroos wordt opgehangen, waarna er een muiterij uitbreekt. Ook beneden was er een muiterij aan de gang. Iedereen schreeuwde door elkaar, iedereen wilde gelijk hebben. Gelijk krijgen.
Maar ik wist dat de racistische fietsenmaker zelfmoord had gepleegd omdat hij eenzaam was: zijn kinderen walgden van zijn hatelijke uitlatingen over zwarte postbodes en Zuid-Koreaanse bloemenverkopers, zijn vrouw Marcella choqueerde hem opzettelijk door rond te paraderen met Paraguyaanse buiksprekers en Togolese vogelwichelaars, en hij verloor almaar meer vrienden en klanten omdat hij weigerde zijn xenofobie bij te stellen. Het was 1987 en zelfs in De Panne werd nu gefronst wanneer je iets onaardigs zei over mensen die geen witte huidskleur hadden. Ik was de enige die nog luisterde naar de racistische scheldtirades van de fietsenmaker. Niet omdat ik die tirades juist of intelligent of lovenswaardig vond, maar omdat ik medelijden had met de fietsenmaker die door de kleine benepen gemeenschap werd verguisd en uitgespuwd. Onder het mom van verlichting, rechtschapenheid en vooruitgang.

Mijn volgende koorden waren speelser: springtouw, jojo, jokari.
Het springtouw was stoer: boksers gebruikten het zonder enige gêne. Kleine vrolijke blonde meisjes gebruikten het ook, maar ik spiegelde me liever aan stoere solitaire gekwelde boksers. Met het springtouw sloeg ik op muren en ketels en brievenbussen en boilers en dode hazen en levende ezeldrijvers. Om muziek te maken. Maar de zwiepende bezwerende muziek (‘het lawaai’) werkte op de zenuwen van mijn grootvader en hij nam het springtouw in beslag.
Jojo: doffe monotone ellende, naar beneden naar boven naar beneden naar boven naar beneden naar boven ad nauseam. Een straf van de Griekse goden, zo leek het wel. Ik brak het touwtje en gebruikte het om losse melktanden uit mijn mond te trekken.
Het touw van de jokari was wasachtig en elastisch, ik knipte het bord en de bal weg en bond het ene uiteinde van het touw vast aan de trapbalustrade en het andere uiteinde wikkelde ik rond de hals van mijn kleine gekoesterde plastieken grizzlybeer. Een dreigend exemplaar dat op zijn achterste poten stond. Wanneer er een bezoeker over de vloer kwam liet ik de grizzlybeer zakken om de bezoeker de stuipen op het lijf te jagen. Maar niemand schrok. Zelfs de bulderende meubelmagnaat schrok niet. De beste vriend van mijn grootvader, vrederechter De Schepper, deed alsof hij schrok maar dat telt niet. Het was een fiasco en ik borg de grizzlybeer op in mijn nachtkastje.

Een beetje later kreeg mijn moeder een kortstondige relatie met een schimmige antipathieke touwslager.
Touwslager, een woord dat meteen tot mijn verbeelding sprak. Ik kende enkel slagers die witte pensen, varkenskoteletten, rode biefstukken en vieze schnitzels verkochten. Touwen waren niet eetbaar. Of toch? Ik vroeg het aan de touwslager van mijn moeder. Hij zei arrogant: ‘Een typische vraag van een dwaas onwetend kind.’ Ik was kwaad en de volgende dag trok ik naar de bibliotheek van De Panne en ik zocht alles op over touwen en touwslagerij, want ik moest en zou een expert worden. De arrogante touwslager van mijn moeder zou versteld staan en moeten toegeven dat ik geen dwaas onwetend kind was, maar een kenner. Ik studeerde weken aan een stuk en ik werd een expert, een specialist van touwen. Maar mijn moeder verbrak de relatie met de hoogmoedige touwslager omdat hij gierig en boertig was. Hij kocht nooit theemutsen en anjers voor haar en hij nam haar nooit mee naar Barcelona, of zelfs maar naar een mosselrestaurant in de streek. Ik heb dus nooit de kans gekregen om mijn kennis over touwen te etaleren.

Maar de liefde voor touwen en koorden is nooit meer voorbijgegaan. Ik begon stukjes touw te verzamelen. Koorden, draden, garen, visnetten, breiwol. Ik hield het meest van robuuste gevlochten stukken touw. Had dit te maken met zotte Tante Katrien van wie ik hartstochtelijk hield? De foto waarop een giraf sabbelde op één van haar koordachtige vlechten had ik van haar gekregen toen ik op bezoek was in Veurne. Ik was het enige kind dat op haar schoot wilde zitten en het enige kind dat niet grinnikte wanneer ze zonder aanleiding begon te krijsen en te huilen als een zwijn.

Toen verhuisde ik van De Panne naar Gent. Van de sprookjesachtige witte villa van mijn grootouders naar het donkere verbiedende rijhuis van mijn gewelddadige manipulatieve moeder en sombere mompelende stiefvader. Mijn moeder zond me naar de zeescouts en daar leerden alle kinderen sjorren en nautische knopen maken. Ik was er rampzalig in, ik riep gefrustreerd: ‘Dit hebben touwen nooit gewild!’ De kinderen en de monitoren lachten me uit, behalve Waakzame Otter.
Waakzame Otter had een boontje voor mij en hij nam me mee naar een afgezonderde barak, en hij leerde me teder en geduldig de trompetsteek aan. Waakzame Otter was een krak in het maken van knopen, hij werd dan ook aanbeden door iedereen die bij de zeescouts actief was. Waakzame Otter zei liefdevol tegen mij: ‘Je bent een koddig meisje, maar je ziel is een knoop.’
‘In de knoop?’
‘Nee, een hopeloze wirwar van uitgerafelde touwen.’
Daarna streelde hij mijn haren en penetreerde hij mij. Ik was smoorverliefd. Waakzame Otter nam me mee naar de cinema: Dirty Dancing. Een film die ik haatte, want in zwoel dansen was ik nog slechter dan in het maken van nautische knopen. Na de film trakteerde Waakzame Otter me op een hamburger in de McDonald’s op de Korenmarkt. Het was de eerste keer dat ik een hamburger at, een magische ervaring. Ik hield van de felle agressieve kleuren van het fastfoodrestaurant, maar niet van de clown die de wacht hield aan de glijbanen, en ik hield evenmin van de nonchalante pokdalige cynische onverschillige fastfoodmedewerkers. Na de hamburger moest Waakzame Otter terug naar zijn gezin. Hij had een dochter van mijn leeftijd, een meisje met wie ik dweepte omdat ze weelderige donkerbruine haren had en een schildpaddiadeem die haar voorhoofd een koninklijke ongenaakbare mystieke mahonieglans gaf.
Waakzame Otter kreeg maagkanker. Hij kwam nog één keer naar de zeescouts, in een vernederende rolstoel. Hij zag er mager en bleek uit, en hij droeg een luier. Hij negeerde mij. Ik kwam die dag te weten dat hij Gino Verstraete heette, de ontgoocheling was compleet.

Toen werd ik twaalf en ik danste mijn eerste slow met een jongen van mijn leeftijd: Bart. Hij wilde eigenlijk met Wendy dansen. Het liedje was de onuitstaanbare stroperige Italiaanse smartlap Se Bastasse Una Canzone. Het waren de hoogdagen van MTV en de muziekvideo’s. Mijn moeder en mijn sombere mompelende stiefvader hadden eindelijk een televisietoestel in huis gehaald. ’s Nachts sloop ik naar beneden en ik wachtte koortsig op de verschijning van de clip bij Se Bastasse Una Canzone. De clip was verrukkelijk: er kwam een jonge poëtische melancholische touwslager in voor. De zanger Eros Ramazotti vond ik daarentegen maar een sentimentele kwal. Bart kreeg Wendy, maar Wendy raakte zwanger van een Albanese nonkel die actief was in het drugsmilieu. Bart keerde met hangende pootjes terug naar mij. Ik was verrast en ik zei scherp: ‘Ik neem je terug als je Wendy vermoordt!’ Maar Bart vermoordde Wendy niet, en we werden toch een koppel. Ik had nog geen borsten, maar wel al lust en smerige driften. Ik pijpte Bart. Maar ik pijpte hem traag en somber, ik miste Waakzame Otter.
Hij stierf en ik mocht niet naar de begrafenis gaan. Mijn moeder zei raadselachtig: ‘Hier trek ik een streep door het zand.’ De puberteit begon en mijn liefde voor touwen moest plaats ruimen voor: The Doors, drank, speed, kleptomanie, wanhoop, woede, zelfverminking en promiscuïteit. Ik vergat de trompetsteek.

Pas op mijn 28ste deden touwen en koorden opnieuw hun intrede in mijn leven: ik schreef gedichten waarin veel touwen en koorden voorkwamen, en het personage van de touwslager sprong in het oog. Dan vroegen interviewers me: ‘Waarom altijd die dekselse touwslager?’ En ik beweerde dat ik niet wist waarom. Ik wilde Waakzame Otter nog even voor mezelf houden.

Over de auteur

Delphine Lecompte