Delphine Lecompte – Toen de vereenzaamde Russische gravin plots een man in huis haalde
Schuin tegenover het grote witte huis van mijn grootouders in De Panne lag het verwaarloosde kasteel van de vereenzaamde Russische gravin, deels weggestopt achter een hoge duin. Ik was de enige die af en toe het kasteel mocht betreden. Op een dag had ik brutaal op de deur geklopt, met vijf paar sokken met gaten in mijn hand. Een ranke mild spottende aristocratische vrouw in een lang groen kleed met pailletten had me zwijgend binnengelaten. Ik gaf haar de sokken met gaten en ze keek me vragend aan.
‘Wil je mijn sokken stoppen?’
‘Stoppen?’
‘De gaten dichtnaaien?’
Ze schaterde en stopte mijn sokken. De volgende dag ging ik op bezoek zonder sokken. We aten marmercake en ik streelde een stoffige opgezette mannetjespauw. De vereenzaamde Russische gravin was aangenaam verrast toen ik haar te kennen gaf dat ik geïnteresseerd was in haar moedertaal.
‘In de Russische taal?’
‘Ja!’
‘Ja is Russisch voor ik!’
Ik geeuwde gespeeld, ik wist al dat ja ik was in het Russisch. Pedant arrogant kind, ik. Ja.
De gravin leerde me geduldig de Russische woorden voor ‘jeuk’, ‘soelaas’, ‘slede’, ‘gootsteen’, ‘chantage’, ‘everzwijn’, ‘springtouw’, ‘vogelverschrikker’, ‘wanhoop’, ‘strand’, ‘kameel’, ‘angst’ en ‘prikkeldraad’ aan. Jeuk ging vermomd als een paradijselijk eiland met veel vogels en zonder afgrijselijke mensen: zud. Soelaas was precies de naam van een vriendelijke Cheyenne-Indiaan: utesheniye. Slede had ik al eens eerder gehoord, in een bezwerend liedje van de pedofiele tuinman: sanki. Gootsteen klonk sympathiek doch sletterig: rakovina. Chantage was het simpelst: shantazhirovat. Everzwijn bestond uit twee delen en deed me denken aan een aan lager wal geraakte musicalster die ondanks zijn marginale status zijn onweerstaanbare lichtzinnigheid heeft weten te behouden: dikiy kaban. Springtouw bootste het klakken van een zweep na: skakalka. Vogelverschrikker was een prachtige pesterige huiveringwekkende demon of incubus: chuchelo. Het woord wanhoop plofte woest en vreugdevol en uitbundig proestend mijn mond uit: otchayaniye. Strand was teleurstellend, gestolen van de Fransen: plyazh. Kameel was ook al geen voltreffer, het klonk schunnig en sinister: verblyud. Angst klonk angstiger en juister en huiveringwekkender in het Russisch dan in het Nederlands: strakh. Het Russische woord voor prikkeldraad ben ik helaas vergeten.
De vereenzaamde Russische gravin speelde hobo, maar zeer slecht. Verder dronk ze veel wodka en perziklikeur, en uiteraard verslond ze boeken. Russische romans en toneelstukken, maar ook moeilijke stugge essays over het zionisme, het solipsisme en het Concilie van Trente. Haar lievelingsschrijvers waren Poesjkin en Gogol. Omdat ik enorm naar de vereenzaamde Russische gravin opkeek bazuinde ik overal rond dat Poesjkin en Gogol ook mijn lievelingsschrijvers waren, maar ik was pas acht en ik las uitsluitend wrede sprookjes en stripverhalen over het Wilde Westen en de goudkoorts. De racistische fietsenmaker van de Meeuwenlaan doorzag me en lachte me uit toen ik met twee lekke banden en een krom stuur langskwam en trots en hol beweerde dat Poesjkin en Gogol mijn literaire helden waren. Hij zei treiterig: ‘Fientje heeft zulke ontzettend goede smaak, Fientje leest Pessarium en Condoom!’ Ik was pas acht, maar ik had al dozijnen condooms gezien. Op voetpaden, in bunkers en op het parkeerterrein van het bakkerijmuseum. Maar helaas had ik ook al eens een condoom gezien gewikkeld rond een griezelige groteske walmende wankelende wanstaltige erectie. De erectie behoorde toe aan een sadistische zadelmaker. Of aan een scrupuleloos familielid. Een pessarium zei me evenwel niets. Was het een verwarmde glazen kooi om wandelende takken of andere exotische insecten in te bewaren?
Ik vroeg het aan mijn moeder en ze wilde weten hoe ik aan dat woord was geraakt. ‘In het sprookje van De Gelaarsde Kat komt het voor,’ loog ik. Mijn moeder zuchtte diep en legde me langdradig en docerend uit wat een pessarium was. En helemaal op het einde van haar uiteenzetting voegde ze er onnodig aan toe dat er momenteel een pessarium in haar lichaam aan het ronddobberen was. Degoutant! In mijn kinderlijke verbeelding zag ik een glazen kooi gevuld met wandelende takken en turkooizen kevers drijven in de buik van mijn moeder. Het pessarium dreef een nog grotere wig tussen mijn moeder en mij.
De vereenzaamde Russische gravin ging nooit naar buiten, Marcella deed haar boodschappen. Marcella was de oude gewiekste vrouw van de racistische fietsenmaker. We hielden niet van Marcella, de gravin en ik. Ik maakte op een dag een lelijke opmerking over het uiterlijk van Marcella, maar dat viel niet in goede aarde. ‘In mijn kasteel wordt niet kwaadgesproken en nooit iets onaardigs gezegd over het uiterlijk van een persoon.’ Ik was onder de indruk van het standje en beloofde de gravin dat ik me nooit meer zou bezondigen aan dergelijke gemene achterbakse kleinzieligheid. Ik zou de nobele belofte uiteraard erg snel verbreken en algauw weer vervallen in mijn oude vertrouwde speelse venijn. Maar dit was dus het enige conflict tussen de vereenzaamde Russische gravin en mij.
Maanden aan een stuk kwam ik tweemaal daags over de vloer, elke dag aten we marmercake en ik bleef met graagte de stoffige opgezette mannetjespauw strelen. Ik leerde veel nieuwe Russische woorden, de absolute parel was het Russische woord voor ‘ontreddering’: perevorot. Het klonk zo robuust en veerkrachtig. Het klonk als de hartstochtelijke vloek van mijn grootvader wanneer zijn oude Peugeot weer eens kuren had, of wanneer mijn grootmoeder dronken van haar stoel viel.
Het was een idyllische periode, de vriendschap met de gravin, en ik zag mezelf oud worden in het kasteel. Mannen afzweren, wodka drinken, op schabouwelijke wijze hobo spelen, en eindelijk Poesjkin en Gogol lezen. Nooit meer buitenkomen. Dat was de toekomstdroom. Maar een kleurloze Bretoense ketellapper stak er een stokje voor. De vereenzaamde Russische gravin had plots een man in huis gehaald, een veertig jaar jongere man! Waarom?
‘Waarom, trut, waarom? We hadden het zo goed tezamen, hadden we het soms niet goed?!’ vroeg ik verbaasd en agressief.
‘Hij is guitig en ik was eenzaam.’
‘Je vagina was eenzaam.’
‘Nee, mijn ziel.’
‘Je ziel, laat me niet lachen! Jij hebt geen ziel, jij hebt slechts een vagina en een pessarium!’ snauwde ik bitsig en cynisch en diep gekwetst. Verraden.
De ketellapper was allesbehalve guitig, hij was sullig en benepen. Hij maakte constant dezelfde flauwe woordspeling over schoensmeer. Er was een merk van schoensmeer dat Ca-Va Seul heette en de ketellapper eiste om de haverklap dat ik hem vroeg hoe het met hem ging. Dan vroeg ik: ‘Ca va?’ En dan antwoordde hij telkens opnieuw gierend: ‘Ca va seul!!’ Wat een leugen was. Hij was niet ‘seul’. Hij was het tegenovergestelde van ‘seul’. Want hij had de gravin van me afgepakt en hij was overduidelijk in zijn nopjes.
Op den duur was ik niet meer welkom in het kasteel (eigenlijk een verloederde villa). De ketellapper had me zwartgemaakt en de gravin wijsgemaakt dat ik een pyromaan en een winkeldief was (eigenlijk de waarheid). Ik probeerde het kasteel in brand te steken, maar het lukte niet. Ik probeerde De mantel van Gogol te lezen, het was kort en ontgoochelend. Mijn moeder troostte me: ‘Je vindt vast wel een tweede vereenzaamde Russische gravin!’ Ze lachte me uit. Ik vroeg: ‘Mag ik een pessarium?’
‘Waarom wil je een pessarium?’
‘Om me minder alleen te voelen.’
Ik zou het pessarium meenemen naar bed en koesteren, zoals een normaal kind een pluchen beertje koestert. Ik kreeg een pluchen beertje. Ik noemde het beertje ‘Rakovina’: sletterige gootsteen.
De ketellapper ging ervandoor met het fortuin en de diamanten van de vereenzaamde Russische gravin. Marcella en de racistische fietsenmaker vonden het hilarisch. Ook de onderpastoor en de loodgieter hadden veel leedvermaak. Bijna iedereen in De Panne vond het bijzonder grappig en vermakelijk dat de gravin zo dom en naïef en goedgelovig was geweest, dat ze met open ogen in de doorzichtige zoete praatjes en listen van de ketellapper was getuimeld. Enkel de pedofiele tuinman reageerde fijngevoelig en met mededogen, hij zei: ‘Ach, och, ocharm.’
Meer kon je er eigenlijk niet over zeggen.