Gepubliceerd op: zondag 9 april 2023

Delphine Lecompte – Kip, strand, absurdisme, tumult, werkloosheid

 

Een grafdelver tikt me op de vingers
Omdat ik tranen pleng op de onverzorgde tombe van een dode onderwaterlasser
Die ik onmogelijk kan hebben gekend
Hij werd door een bizon vertrappeld toen ik nog geboren moest worden
Ik zeg tegen de grafdelver: ‘Ik huil waar ik wil
Gisteren heb ik gehuild in de volle wachtzaal
Van een kribbige dermatoloog, het waren tranen van ontroering
Veroorzaakt door de schedelkorsten van een anemische kaarsenmaker
Die nog nooit een kind heeft gefolterd
Maar er wel vaak over fantaseert, wie niet?’

De grafdelver beweert: ‘Ik niet!
Ik fantaseer enkel over het folteren van mijn vader
Maar hij verdient het, het zou geen libertijns sadisme zijn
Maar rechtvaardige wraakneming
Mijn vader was een incestueuze imker.’
‘En nu?’
‘Nu is hij een sukkel met een stomazakje in een serviceflat
Zonder bijenkorven, ik bezoek hem elke dag.’
‘Is het deprimerend?’
‘Nee, helemaal niet. We eten karamelpudding
Hij eet lawaaierig en ik eet gegeneerd
Soms luisteren we naar de soundtrack van Jaws
Mijn vader heeft Jaws nooit gezien
Ik heb hem wijsgemaakt dat Jaws een biopic is over Doc Holliday!’
De grafdelver schaterlacht wreed en schabouwelijk
Er valt een gele hoektand uit zijn mond
De tand komt terecht op het graf van de dode onderwaterlasser
Naast mijn vetste traan, poëtisch zeker?

Ik verlaat het kerkhof en betreed een kruidenierswinkel
Die wordt uitgebaat door een kannibalistische korfbalspeler
Hij is niet bij de pinken
Hij is verstrooid, hij is de meest verstrooide kannibalistische
Korfbalspeler ter wereld, hij geeft niet om zijn kruidenierswinkel
Hij drinkt whisky en kijkt melancholisch
Naar de ingrediëntenlijst van een kleine compacte mueslireep
De reep doet hem denken aan een hamster waar hij als kind erg aan gehecht was
Toch kon hij het niet laten om een put te graven en de hamster levend
Te begraven, sindsdien wordt hij gekweld door wroeging
En terecht!
Ik steel een pak frangipanecakejes en zes blikjes bier
En verlaat de verschrikkelijke winkel met opgeheven hoofd
Ik heb altijd uitstekend gezorgd voor mijn huisdieren
Behalve voor mijn akelige wandelende takken
Waar ik schrik voor had: Izmir en Ursula.

Ik betreed een arbeidsbemiddelingsgebouw, wat hoop ik hier te vinden?
Een toilethokje om te pissen, om te kakken, om te bidden,
Om te masturberen, om een venijnige brief te schrijven aan Steven Spielberg,
Om opnieuw te pissen, om voor een tweede keer te masturberen
En om tot slot te dagdromen over bevriend zijn met een kip
We zonnebaden tezamen op een paradijselijk strand, idyllisch
De hijgerige verkoper van Berlijnse bollen en lsd vraagt: ‘Hoe heet je kip?’
Ik negeer hem, hij is te jong.

De kip heeft geen naam
De kip heeft me uitdrukkelijk gevraagd
Om haar geen naam te geven, de zon gaat onder
En ik roep naar de verkoper van Berlijnse bollen en lsd:
‘Kom terug! Ik wil met je op de vuist gaan
En het onderspit delven, en daarna wil ik
Dat je me doceert over het absurdisme terwijl je dromerig een droogrek streelt
Misschien komt er wurgseks van, iedereen tevreden.’
Maar de verkoper hoort me niet en mijn kip mijn kompaan legt het loodje
Ik verlaat het toilethokje en kijk in de spiegel
Ik zeg tegen mijn spiegelbeeld: ‘Je bent een gesel,
Je bent een inspiratie, je bent een werkloze paria,
Je bent een bloedmooi orakel, je bent rotzooi,
Je bent kernafval, je bent etter, je bent slijm,
Je bent zaad, je bent een zaag, je bent een herrieschopper,
Je bent een sjamanistische egotripper
Meer kan ik niet zeggen.’

Mijn spiegelbeeld drinkt een blikje bier
Mijn spiegelbeeld stikt bijna in een frangipanecakeje
Ik verlaat het arbeidsbemiddelingsgebouw en neem de trein
Naar het fabelachtige gehucht Beernem
Waar ik tijdens een langgerekte religieuze huiveringwekkende drugtrip
In huis werd genomen door een stokoude bietenboer
Hij droeg een slaapmuts en maakte soep voor mij
Was het knolseldersoep?
Ja
Maar ik kreeg geen hap door mijn keel
Ik was een heel angstige Aboriginal
Mannelijk, ik was op de vlucht voor een gemene olieslager
Die beweerde dat ik zijn jeep had beschadigd
En zijn chowchow had vergiftigd
De bietenboer probeerde me te molesteren
Maar hij was te zwak en ik spartelde hevig tegen
Ik liep weg, maar ik was nog steeds aan het hallucineren
Ik was wel geen heel angstige Aboriginal meer
Ik was slechts een Russische koetsier met weinig littekens
En weinig verbeelding.

Ik nam de trein naar De Panne
Ik liep naar het huis van mijn grootouders
Mijn grootvader lag op sterven
Hij herhaalde constant dezelfde zin: ‘Ik haat openluchtzwembaden
Vooral wanneer ze net gereinigd zijn en de wespen
Verstrikt in het net van de zwembadreiniger aan het zieltogen zijn
En weten dat ze niet kunnen ontkomen en dat er geen hemel voor wespen bestaat
Maar ook niet voor de mensen, Fientje!’
Het was schokkend
Mijn grootvader had zich zo vaak gelaafd aan sentimentele
Katholieke afbeeldingen van engelen met klaroenen
En plots was hij een dorre stugge nihilist geworden
Ik heb het hem nooit vergeven.

In Beernem ga ik op zoek naar een winkel waar ze koorden
En alcohol verkopen, het bier werkt niet meer
Ik wil een fles rum drinken, touwklimmen
En mijn handpalmen verminken wanneer ik mezelf
Opzettelijk te snel naar beneden laat glijden.
Ik vind een sinistere supermarkt en koop:
Een fles rum, een doos ontbijtgranen, een kangoeroesteak
En een bundel petroleumblauw touw
Op het parkeerterrein van de supermarkt word ik aangeklampt
Door een schriele okapiverzorger die me een godsbeeld
Wil aansmeren, maar zijn godsbeeld is me te ingewikkeld
En zijn hysterische pseudo-begeesterde overslaande stem werkt op mijn zenuwen
Ik schop tegen zijn scheenbeen en ren vlug weg
Ik hou van fysiek geweld
Vooral wanneer ik gewelddadig kan zijn tegen godsdienstwaanzinnige okapiverzorgers.

Ik herinner me de eerste keer dat ik plezier beleefde
Aan een zinloze agressieve daad: het was in de klas
Van juffrouw Nora, ik was vier jaar en ik kon het niet verdragen
Dat alle aandacht ging naar een debiel kind
Dat kralen in zijn neusgat had gepropt
Dus nam ik een schaar en viel ik juffrouw Nora aan
Haar blauwe kleedje werd donker
Ze krijste en alle kinderen wezen naar mij
Ik stond in het middelpunt van de belangstelling
Ik viel juffrouw Nora opnieuw aan met de schaar
Maar deze keer zag ze de aanval aankomen, deze keer was ze voorbereid
Ze holde de klas uit
Maar even later keerde ze terug, samen met de gluiperige onderpastoor
Er werd een duiveluitdrijving uitgevoerd met een hamer
En water en wijn en een masker van een impala en een dode fret
Maar ik bleef een gewelddadig en bloeddorstig kind
De duiveluitdrijving was mislukt, oef!

Over de auteur

Delphine Lecompte