Gepubliceerd op: donderdag 13 april 2023

Delphine Lecompte – Fredo, de lompe clowneske aandoenlijke ontwapenende winderige boxerhond

 

Er zijn regels.
Regels om een goed verhaal te schrijven.
Eén van die regels luidt als volgt: schrijf nooit over je huisdieren.
Ik lap graag de regels aan mijn laars.
Toen ik vier of vijf was besloten mijn grootouders van De Panne om een hond in huis te halen.
Mijn grootvader wilde een rashond om mee te pronken in de herbergen en goktempels van Koksijde, en om grote sier te maken in de smakeloze woonkamers van bulderende meubelmagnaten en pafferige limonadetycoons.
De hond moest ook potentiële inbrekers schrik aanjagen.
Er gebeurden veel inbraken in De Panne, het ‘Berbers gespuis’ kwam uit het Noorden van Frankrijk: uit Duinkerke.
Toen mijn moeder in het weekend op bezoek kwam vroeg ik haar: ‘Wat is Berbers gespuis?’
Ze gaf me een klap in mijn gezicht en zei dat ik nooit meer het adjectief ‘Berbers’ met het substantief ‘gespuis’ mocht combineren.
Om haar te pesten riep ik het ganse weekend: ‘BERBERS GESPUIS BERBERS GESPUIS BERBERS GESPUIS BERBERS GESPUIS BERBERS GESPUIS BERBERS GESPUIS!!!’
Ik kreeg veel klappen, maar ik amuseerde me en dat was het enige wat telde.
Mijn grootvader kocht tientallen hondenencyclopedieën en hij verdiepte zich in het temperament en de schofthoogte van de puli, de mastiff, de chowchow, de Sint Bernardshond, de golden retriever en de Ierse setter.
De puli had een te bespottelijke vacht.
De mastiff was te afstandelijk.
De chowchow was te opzichtig.
De Sint Bernardshond was te trots.
De golden retriever was te behaagziek.
En de Ierse setter was te dom.
‘Welke hond wil jij, Fientje?’ vroeg mijn aanbiddelijke gulzige grootvader.
Hij trok me op zijn schoot en we doorbladerden samen één van de vele hondenencyclopedieën die overal in het huis van mijn grootouders rondgeslingerd lagen.
Ik raakte vertederd door een koddige bruine Havanezer die parmantig poseerde naast een plastieken tuinkabouter met een rode afgebladderde puntmuts.
Ik wil dat hondje en ik wil het Sofie noemen.’
‘Geen gênante neurotische incontinente keffende gezelschapsmormels met mosterdkleurige regenjasjes en etterende oogjes en verlatingsangst, en we nemen zeker geen teef. Teven zijn vals en veeleisend, we nemen een betrouwbare stoïcijnse reu.’ zei mijn grootvader streng.
Uiteindelijk hakte mijn grootvader de knoop door.
Hij had zijn zinnen gezet op de boxerhond.
Raskenmerken: vrolijk, actief, uitbundig, kindvriendelijk, zeer gehecht aan zijn gezin dat hij met vuur zal verdedigen als er ooit Berbers gespuis inbreekt en zijn gezin bedreigt.
Op een woensdag reden we naar Nederland, de fokker woonde in Nederland.
Ik was nog nooit in Nederland geweest en ik kende enkel de clichés: kaas, klompen, molens, dijken, dikdoenerij, krenterigheid.
Het was een magische dag, bijna even magisch als de geboorte van Jezus.
De fokker woonde in een kleine hoeve en we moesten wachten in zijn kantoor.
Er hingen schokkende foto’s van blote vrouwen aan de muur, met zwarte vegen op hun wangen en instrumenten om auto’s mee te repareren in hun handen.
En er hing ook een verkleurde filmposter van Close Encounters of the Third Kind boven een grijze archiefkast.
Mijn grootvader en ik keken verlekkerd naar de blote vrouwen en ik zei: ‘Ik wil later een blote vrouw worden met zwarte vegen op mijn wangen, maar ik weet niet of ik wil hangen in het muffe kantoor van een Hollandse boxerfokker.’
Dat vond mijn grootvader een grappige uitspraak en hij gaf mij een clementine, maar ik was te opgewonden om de clementine te schillen.
Laat staan om haar op te eten.
Mijn grootmoeder was niet erg betrokken, ze hoestte fluimen op en las een dichtbundel van Louis Aragon: Les Yeux d’Elsa.
Toen verscheen de fokker met onze uit de kluiten gewassen boxerpup.
Het was liefde op het eerste gezicht: ik wierp me op het aandoenlijke beest en kuste zijn machtige witte borst.
Hij was getijgerd, maar zijn borst was wit en zijn buik en penis waren volledig naakt.
Naast zijn penis stond zijn naam getatoeëerd: GOZER.
Het stond er beverig, met een te grote afstand tussen de letters ‘O’ en ‘Z’.
In de auto terug naar De Panne mocht ik een betere naam verzinnen voor onze boxerhond.
Gozer was geen naam. Gozer was een Nederlands woord voor kerel, knaap.
‘Sofie.’
‘Nee.’
‘Berbers gespuis!’
Mijn grootmoeder proestte.
Het was uiteindelijk mijn moeder die enkele dagen later, op zondag, met een geschikte naam op de proppen kwam: Fredo.
Ze was die naam tegengekomen in één van de films van haar favoriete regisseur Federico Fellini.
Fredo was een moordenaar: katten, mussen, pluchen bevers, angstvallige melkboeren, pedofiele tuinmannen, racistische fietsenmakers, onzichtbare hazen, gezelschapshondjes.
Fredo was vrolijk, actief, uitbundig, kindvriendelijk en verzot op iedereen die over de vloer kwam, ook op Berbers gespuis.
Fredo was winderig en clownesk, hij sliep veel en wanneer hij niet sliep kwijlde hij en blafte hij panisch en imbeciel naar grassprietjes in de tuin.
De beste vriend van mijn grootvader, vrederechter De Schepper, kwam langs om Fredo te bestuderen.
Hij had van alles aan te merken op onze prachtige afgrijselijke boxerhond: rampzalig gebit, te korte poten, te bolle ogen, doffe vacht, laag IQ.
Mijn grootvader nam zijn jachtgeweer en sloeg De Schepper KO met de loop van het geweer.
Fredo blafte opgewonden en hij likte het aangezicht van de bewusteloze De Schepper.
Mijn grootmoeder schreeuwde: ‘André, opvliegende rotzak, wat heb je nu gedaan?!’
Maar De Schepper kwam bij en hij herinnerde zich niets.
Hij dronk vier glazen whisky en bleef eten: couscous met rozijnen en lamsvlees.
Mijn grootmoeder was de enige vrouw in De Panne die couscous op tafel durfde te zetten.
Mijn grootvader zei: ‘Couscous, dat is wat Berbers gespuis eet!’ en hij keilde het bord door de woonkamer.
Het was verschrikkelijk, mijn grootmoeder huilde.
Gelukkig wist De Schepper haar te troosten, hij hield van couscous en op reis in Marrakesh had hij een kortstondige idylle beleefd met een tienjarige slangenbezweerder.
‘Een onweerstaanbare brutale Berberse parel.’
‘Een ruwe diamant?’ vroeg mijn grootmoeder.
‘Nee, een parel! Ik zei toch parel?!’
En toen werd Fredo verliefd…
Het was zeer problematisch, want hij had zijn boxeroog laten vallen op de ranke waardige herdersteef van een sullige anemische Beierse matrassenverkoper.
Mijn grootvader haatte Duitsers, alle Duitsers, ook de Duitsers die geboren waren na de tweede wereldoorlog en niets te maken hadden met de Holocaust.
‘Alle Duitsers zijn vuile sadistische moffen die het niet verdienen om zich te komen ontspannen in de lunaparken en tearooms van De Panne!’
Ik gaf mijn grootvader gelijk en papegaaide: ‘Alle Duitsers zijn vuile sadistische moffen die het niet verdienen om zich te komen ontspannen in de lunaparken en tearooms van De Panne!’
Op een dag probeerde Fredo te copuleren met de herdersteef van de Beierse matrassenverkoper, en de matrassenverkoper gaf Fredo een schop in zijn flank.
Mijn grootvader zag het gebeuren vanuit de tuin en hij pakte zijn jachtgeweer en schoot op de matrassenverkoper.
Gelukkig schoot hij niet raak.
De Beierse matrassenverkoper wist te ontkomen en hij is nooit meer op vakantie naar De Panne gegaan.
Ik was eens op een verjaardagsfeestje van het hatelijke blonde wonderkind Anneke De Schuimer en daar zag ik twee gestroomlijnde Ierse setters die door hoepels konden springen en die naar je toe kwamen met een frisbee als je hun naam riep: Jack en Rita.
Ik was jaloers en terug van het feestje haalde ik konijnenbouten uit de diepvrieskast in de kelder en probeerde ik om Fredo door een hoepel te forceren.
Maar hij liep met een wijde boog om de hoepel heen en rukte het vlees uit mijn handen.
Toen mijn grootvader thuiskwam werd ik gestraft omdat ik vlees had gestolen uit de diepvrieskast.
Ik kreeg een pak rammel en plaste in mijn broek.
Mijn grootmoeder had medelijden met mij en ze zei dat ik de volgende dag in een tent in de tuin mocht kamperen.
Dat was heerlijk.
Mijn nichtje Alexandra hield me gezelschap en Fredo hield de wacht in het voorportaal van de blauwe tent.
Mijn grootmoeder deed geen oog dicht die nacht, ze dacht dat mijn nichtje en ik verkracht zouden worden door Berbers gespuis.
Ik hoopte erop, maar het is nooit gebeurd.

Over de auteur

Delphine Lecompte