‘The impossibility to measure poetry’

The impossibility to measure poetry, 2021
Wim Nival
Van horen zeggen: mijn eerste woordjes na ‘mama’ en ‘papa’ waren ‘nante’ en ‘wullewu’. De volgorde van alle volgende woorden weet ik niet – jammer. Vergeten of onbewust irrelevant voor mijn parallelle processor?
Linkshandig zat ik altijd aan de kopse kant van de eettafel. Tegenover mijn vader. Terwijl hij lijnen trok met een liniaal, zijn sommen uitrekende met een rekenliniaal, leerde ik mijn rekentafels. Mijn weinige moeite met rekenen was eenvoudig. Wel was er één regel waar ik volgens hem slecht in was: 6+7 is gelijk aan 7+6. Ik houd mezelf graag voor dat dit het eerste teken was van mijn eidoscopische blik op mijn eigen werkelijkheid, en niet op de werkelijkheid die mij werd opgelegd door leraren.
Niet veel later kreeg ik een eigen houten liniaal, en een papieren rekenliniaal gevouwen door mijn vader. Toen kwamen de woordenboeken en wat later kocht ik mijn eerste poëziebundels.
Kort daarna verkocht ik mijzelf in een bundel. In de volgende bundel viel een recensent over een spelfout ‘lineaal’, en mat de verdere bundel daaraan af. Recensent, een vloekwoord volgens Beckett.
Nu ligt een soortgelijke liniaal van de Vlaamse beeldend kunstenaar Wim Nival (www.wimnival.com) met de titel The impossibility to measure poetry voor me. Letters in plaats van getallen onder de maatstrepen. Maar niet alle. De belangrijke positie bepalende nul is afwezig alsook de getallen 27, 28, 29 en 30. Tussen Z en 30 bestaat een fysieke afwezigheid van drie eenheden hout. Ook de alfabetische remplaçant van het getal o is afwezig. Het is zeker niet het gat in het hout. Dat is bedoeld voor een haakje, of eventueel voor de punt van een potlood bij het wegdromen. Waar nu begint het alfabet? Elk maatstreepje tussen 1 en 2 staat voor eeneentiende, tweeeentiende, enzovoort. Voor de kleine maatstrepen tussen A en B, breuken, moeten namen nog worden bedacht.
Na eerst een glimlach: Natuurlijk laat poëzie zich met deze liniaal niet meten. Dan komt uit een schaduw mijn oude wereld tevoorschijn. Mijn leven met codes, andertallige getalsystemen, bits en bytes, transformaties.
Snel erna de vraag ‘en is het inderdaad onmogelijk om poëzie te meten?’ Misschien bestaat er wel degelijk een meetsysteem voor poëzie, vanuit een nog onontdekt paradigma. Wat weet ik nou echt?
‘We vliegen naar de maan en komen weer terug’, zei mijn opa, het vijfde woord waar ik destijds de waarde van leerde meten. Meten doe je niet alleen met linialen, uitkomsten druk je niet alleen uit met getallen of letters.
Mocht er toch een meetlat bestaan waarmee poëzie kan worden gemeten, hoe deze dan te ijken? Wat zijn de ijkpunten? Smeltend ijs in water én kokend water, bij een barometrisch minimum boven de Atlantische Oceaan? Wat hun poëtische equivalenten? Eerder las ik de vraag ‘hoe meet je de kwaliteit van poëzie?’. Deze vraag stelde Piet Gerbrandy in 2006 in de Volkskrant. Dit gaat over het meten van kwaliteit, niet over het meten van poëzie.
Om dit laatste überhaupt ooit te kunnen, zullen we het eens moeten worden over het antwoord op de vraag wat poëzie is.Voor mij is poëzie in elk geval van dezelfde mentaal ongrijpbare categorie als de Mobiusring. Of beter gezegd (John Ashberry): Wat is poëzie.
Ben daarom sterk geneigd deze liniaal van Nival te zien als een paradox, en de bijbehorende
titel te lezen als de uitkomst van een waarheid.