Gepubliceerd op: donderdag 16 maart 2023

Delphine Lecompte – Wat was je eenzaam

 

In 2002 woonde ik een jaar in een pand dat vroeger een jeugdherberg was geweest en dat nog steeds enkele sporen vertoonde van zijn verleden als jeugdherberg: stapelbedden in elke kamer, een stoffige kapotte koffieautomaat op de eerste verdieping, een kille intacte kantine, een douche die enkel water spoot als je jetons in een gleuf duwde, en een bekraste picknicktafel in de koer. De krassen bestonden uit de typische vulgaire banaliteiten: rudimentaire hondjes en geslachtsdelen, melige spreuken en rijmpjes, incestueuze verzinsels of bekentenissen, de telefoonnummers van jongens en meisjes die uitmuntend waren in orale seks, en de namen van favoriete zangers en muziekgroepen. Losse seks, lelijke zoogdieren, wanhoop en botte muziek. Verrassend was de gekraste naam van Modest Mussorgsky die ik me vaag herinnerde van een muziektherapiesessie in een psychiatrisch centrum waar ik na enkele dagen was weggelopen.

Mussorgsky door Repin (1881)

Mussorgsky door Repin (1881)

Ik ging naar de bibliotheek en vond een ontluisterd portret van Mussorgsky, geschilderd door Ilja Repin: een door alcohol verwoeste verloederde liederlijke gedegouteerde opgezwollen Modest draagt een vieze kamerjas en zijn half-ziedende half-ironische blik neigt naar onverschillige waanzin die kan overhellen naar psychotische razernij als je te dicht nadert. Een trieste zieke kromgebogen circusbeer. Niet lang daarna gaf Modest Mussorgsky de pijp aan Maarten.
Ik verliet de bibliotheek zonder boeken maar met een bloedende hand en met een honderdtal velletjes toiletpapier in mijn rugzak. De toiletpapierrollen zaten op elkaar gestapeld in een witte bak die vastgeschroefd was aan de muur, ik probeerde de rollen uit de bak te halen maar mijn hand kwam vast te zitten en in paniek trok ik mijn hand te snel weg en ik sneed me aan de tandjes waarmee de bak bezet was. Een monsterlijke uitvinding. Ik was arm en moest zuinig leven, toiletpapier kon ik me niet permitteren. Ik werkte deeltijds in de zuivelafdeling van een supermarkt in Sint Kruis. Mijn bipolaire stoornis en mijn aangeboren luiheid weerhielden mij ervan om voltijds te werken.

De eigenaar van de jeugdherberg was Dirk Trio, een achternaam die bijzonder tragisch was omdat de naam een erotische connotatie had en Dirk had een verminkte penis. Hij weidde niet in geuren en kleuren uit over die verminkte penis, maar hij had me eens laten weten dat een opiumverslaafde chirurg uit Bredene de schuldige was. Een routineoperatie aan zijn eikel was misgelopen toen Dirk vijf was en dertig jaar later had hij nog steeds geen schadevergoeding ontvangen. Gelukkig waren zijn ouders welgesteld: zijn vader was een sluwe mercantiele duivenmelker en zijn moeder was een keramiekster die erg populair was in Wales en Japan.
Ik had Dirk leren kennen in het gekkenhuis van Knokke. We hadden samen gezwommen en een whippet willen adopteren, maar de verpleegsters hadden een wig tussen ons gedreven. Vriendschap tussen de gekken werd niet aangemoedigd, er was altijd de angst voor muiterij. Maar twee maanden na mijn ontslag uit het gekkenhuis was ik Dirk tegengekomen in een pyjamawinkel en blozend hadden we afgesproken. De volgende avond aten we een croque monsieur en dronken we pintjes in een donkere kroeg vol Baskische toeristen die jong en verrukkelijk waren en ons met onverholen misprijzen aanstaarden. Dirk was wanstaltig dik en ik had vettige haren en bovendien droeg ik lange theatrale turkooizen oorbellen die niet pasten bij het marginale uitgemergelde scharminkel dat ik was. Dirk was volledig in het zwart gekleed en ik had een T-shirt van Oasis aan omdat ik zo graag wilde dat de onweerstaanbare branie en arrogantie van de broertjes Gallagher op me zouden afstralen.
Ik zocht een kamer en Dirk had een zolderkamer voor mij in zijn jeugdherberg. De huurprijs was exorbitant, schandalig, schaam je Dirk, waar is je solidariteit? De volgende dag trok ik in.
Sinds ik in de jeugdherberg woonde had ik Dirk nog maar één keer gesproken, heel kort: over de vermeende nukkigheid van Paul Simon en over die keer in het gekkenhuis van Knokke toen we een whippet wilden adopteren maar uiteindelijk kochten we een pluchen pinguïn die beurtelings bij mij en bij Dirk mocht slapen. Tot de verpleegsters de pinguïn in beslag namen, want ook gedeelde pinguïns kunnen tot muiterij leiden.

In de zolderkamer van de jeugdherberg begon ik Engelstalige gedichten te schrijven, erbarmelijk. Ik bekeek veel horrorfilms: The Fog en Child’s Play waren mijn favorieten. Als het geldgebrek te erg werd belde ik de achterlijke bakkersknecht op. Hij had geld geërfd van zijn peter en wanneer ik hem een halfuurtje verwende en tot slot pijpte kreeg ik een deeltje van de erfenis. Tot zijn broer erachter kwam en mij bedreigde met een matrak. Hij zei: ‘Pecunia non olet.’ Ik moest achteraf opzoeken wat het betekende. Ik schaamde me diep, maar ik ging wel meteen op zoek naar een nieuwe ‘klant’. Hardleers. Er was een karaokebar in de buurt, iedereen was er versleten en eenzaam. Ideaal.
De enige die zong was de irritante zelfverzekerde Oekraïense schoonzus van de uitbater: The Best van Tina Turner. Ik verleidde succesvol een zeventigjarige ex-betonvlechter. Ik nam hem mee naar mijn kamer. Hij brak zonder waarschuwing mijn neus, beet in mijn borsten, zei: ‘Nu zijn ze mooier,’ en gaf me twintig euro. Ik dacht dat het eenmalig zou zijn. Maar hij bleef terugkomen en hij werd zachter op den duur. Hij werd helaas niet genereuzer, twintig euro bleef het tarief. Maar hij bracht soms zelfgebakken brood, hertenpaté en een netje Babybelkaasjes voor me mee. Op een dag zei de ex-betonvlechter dat hij een andere twintigjarige hoer had gevonden.
‘Een betere?’
‘Gewoon een andere. Verandering van spijs doet eten.’
Ik schaterlachte en hij brak mijn neus for old time’s sake. Die avond bekeek ik Halloween III. Het was juni en ik werd belaagd door muggen. Er werd op de deur geklopt: Dirk vroeg of hij me een plezier kon doen met een zielig boerderijkatje met etterende oogjes. ‘Natuurlijk!’
Het was een onaardig eigengereid katje en we slaagden er niet in van elkaar te houden. Ik dronk een fles champagne die ik had gestolen uit het magazijn van de supermarkt en ik belde dronken en sentimenteel en compleet ontredderd mijn moeder op. Ze fietste naar de jeugdherberg en tilde het katje op. Het beest hield onmiddellijk van haar. Mijn moeder stak het ondankbare dier in haar fietszak en zei: ‘Je leven is een puinhoop, Delphine toch!’ Ze fietste weg, maar de volgende dag kwam ze terug en ze overlaadde me met voedingswaren: pudding, mosterd, peperkoek, muesli, rijst, gedroogde abrikozen, koolsalade en rolmops.
Ik vroeg: ‘Wat heb je met het katje gedaan?’
‘Gegeven aan Francine.’
‘Wie is Francine?’
‘Francine bestaat niet.’
Ik barstte in huilen uit en gooide alle voedingswaren uit het raam. Mijn moeder sloeg me verrot, maar Dirk hoorde het kabaal en schopte mijn moeder de jeugdherberg uit.

Het was 14u en ik keek opnieuw naar Halloween III. Ik wilde mijn vader opbellen, maar ik herinnerde me net op tijd dat mijn vader allesbehalve Tony Curtis was. Hij had zijn schaapjes niet op het droge, Brigitte had hem op straat gezet en hij zwierf rond in Ledeberg. Soms mocht hij blijven slapen bij zijn jongste broer, maar zijn jongste broer was een rokkenjager en meestal bleven er Slavische koorddanseressen slapen.
Ik goot citronella op mijn donsdeken en probeerde een dutje te doen. Ik viel in slaap en werd pas wakker om 20u12. Ik ging naar de karaokebar en zong ‘Don’t Look Back in Anger’, mijn lievelingsliedje van Oasis. Slechts twee klanten riepen AWOE, een succes. Mijn grootste succes van het eenzame huiveringwekkende koude hete gewelddadige jaar 2002. De uitbater van de karaokebar zei vriendelijk: ‘Doe dat geen tweede keer, dat kwelen.’
‘Kwelen?’
Gekwetst rende ik de karaokebar uit. Het was Oudejaarsavond. Terug in de jeugdherberg probeerde ik zelfmoord te plegen met een veiligheidsspeld, vijf verkruimelde abortuspillen en een fles keukensherry, maar ik viel in slaap en een beetje later was het 1 januari 2003.
En plotsklaps ging alles me voor de wind.
Ha ha ha.

Over de auteur

Delphine Lecompte