Gepubliceerd op: donderdag 23 maart 2023

Delphine Lecompte – Tante Takkie en Freddy Krueger

 

Na de dood van haar man Richard namen mijn grootouders van De Panne de dorre afgrijselijke pinnige schimmige schizofrene zus van mijn grootmoeder in huis. Ik was elf jaar en woonde toen al in Gent, bij mijn moeder en mijn sombere mompelende hypochondrische nougatverslaafde stiefvader, maar ik ging nog elk weekend en elke vakantie naar mijn grootouders en ik zag dan ook erg op tegen de komst van de knettergekke indringer. Iedereen noemde haar ‘tante Takkie’. Haar echte naam kende ik niet. Ik vroeg aan mijn moeder waar die bijnaam vandaan kwam en ze antwoordde onbevredigend: ‘Het komt van de uitdrukking: van lotje getikt zijn.’ Maar het was toch tante Takkie, en niet tante Tikkie??

Mijn moeder vertelde me ook nog dat tante Takkie seksueel gefrustreerd was. Haar man zaliger Richard was een fanatieke apathische sentimentele dierenvriend geweest die al zijn vrije tijd, zijn tederheid, zijn devotie en zijn salaris had gewijd aan het kopen van paardenkalenders, hondenstickers en abonnementen op dierentijdschriften. Hij mestte ongevraagd varkensstallen uit en hij had het peterschap van allerhande antipathieke schurftige asielkatten op zich genomen. Op het einde van zijn leven bezat hij even een deerniswekkende merrie en er werd gefluisterd dat hij onbehoorlijke dingen uitstak met het strompelende beest, erotische handelingen waar de knol te oud voor was en ze gaf dan ook de geest na twee weken.
Richard was een parapluverkoper geweest en de ochtend na zijn vreugdeloos pensioneringsfeest was hij in de keuken bezweken aan een buikslagaderbreuk.

Tante Takkie was de jongste zus van mijn grootmoeder, ze groeiden samen met zeven andere zussen en een veel oudere imbeciele doofstomme broer op in een hoeve in Aalter. De vader van mijn grootmoeder en tante Takkie was een alcoholistische panische gokverslaafde verloskundige en de moeder was een legendarische wereldvermaarde kaartenlegster die haar naïeve klanten uitlachte in hun gezicht, maar ze bleven komen omdat mensen hardleers zijn en graag horen dat er geluk in de liefde en okerkleurige jeeps en wereldreizen in het verschiet liggen.
Als kind was tante Takkie al problematisch geweest: ze blies denkbeeldige zeepbellen kapot, verloor zichzelf in lange ingewikkelde dwangrituelen met deurknoppen en lantaarnpalen, trok haar haren uit haar hoofd en at ze op, schuurde met haar genitaliën tegen barbaarse melkboeren en mystieke chrysantenkwekers en Servische imkers die er al dan niet mee opgezet waren. Tante Takkie had anorexia, was paranoïde, leed aan slapeloosheid en deed haar eerste zelfmoordpoging toen ze vier was. Met een fles terpentijn en een tapijtschaar. Op haar zesde werd ze verbannen naar een internaat in Transsylvanië, maar daar werd ze afschuwelijk mishandeld door sadistische nonnen met notenkrakers en door zadelmakers en messenwerpers die geld gaven aan de mercantiele nonnen om een avondje hun goesting te kunnen doen met een kostschoolmeisje naar hun keuze.
Tante Takkie was een bloedmooi kind, veel mooier dan haar zussen: blonder, slanker, fijner, sierlijker, brozer en argelozer dan haar sluwe gewiekste zussen met de scherpe tong en stugge jongenscoupe en haviksneus en interesse in Russische literatuur, in kannibalisme, in kubisme, in nachtdieren van Madagaskar, in buiksprekers, in poolreizigers en in Dzjengis Khan. Ze was dan ook een gegeerde prooi van de nonnen en de zadelmakers en de messenwerpers.

Na het internaat was tante Takkie bijgevolg een nog groter wrak dan voorheen. Haar neurosen en fobieën en dwanghandelingen waren toegenomen en de moeder van tante Takkie was dolgelukkig toen er op een stormachtige nacht een kleurloze wereldvreemde ongetrouwde anemische parapluverkoper met autopech kwam aankloppen. Ze gaf de vijftienjarige tante Takkie weg aan de vale sullige dertigjarige parapluverkoper Richard, slaakte een zucht van opluchting en maakte vier struisvogelsteaks en twee flessen cognac soldaat.
Tante Takkie werd tijdens haar huwelijk vaak opgenomen in verschillende psychiatrische instellingen. De meest sinistere gekkenhuizen bevonden zich in Oost-Vlaanderen, Pittem en Ruiselede waren het ergst. De plaatsnamen klinken inderdaad huiveringwekkend.
Na de dood van Richard verbleef tante Takkie eerst in het gesticht van Pittem, maar mijn grootmoeder werd week en ze smeekte mijn grootvader om naar Pittem te rijden en tante Takkie te ‘bevrijden.’ Het was Paasvakantie en ik logeerde in De Panne. Ik mocht niet alleen blijven in het grote witte huis vol messen en jachtgeweren en likeuren en amfetamines en romans van Georges Bataille, en dus reed ik mee naar Pittem.

Ik had tante Takkie al wel eens gezien op een familiefeest: een zwijgzaam vijandig gebocheld hoopje ellende met lelijke beige orthopedische sandalen en een kunstgebit dat ze steeds uit haar mond nam en eens dropte in mijn waterschildpaddenaquarium. Het landde op de bodem en mijn twee waterschildpadden hapten nieuwsgierig naar de kiezen. Tante Takkie tilde het aquarium op en keilde het naar de buffetkast. De waterschildpadden konden worden gered, maar het aquarium en het kunstgebit braken in gruzelementen en het feest was om zeep.
Toen we Pittem naderden zei mijn grootmoeder: ‘We moeten tot elke prijs de thema’s seks, religie en paarden vermijden.’ Mijn grootvader zei nors en onvriendelijk: ‘Alles is seks en religie en paarden, ik zal geen enkel thema uit de weg gaan voor die zottin die familie is van jou en niet van mij.’ Ik haalde een notitieboekje uit mijn rugzak en schreef neer: ‘Alles is seks en religie en paarden.’ Ik was een jonge romantische ziel en ik vereerde mijn grootvader en dacht dat elke uitspraak van hem poëtisch, profetisch, spiritueel en esthetisch superieur was. Wat mogelijks klopte.
Tante Takkie stond ons op te wachten naast een bronzen beeld van een kompel aan het onthaal. Het was april, maar ze droeg een dikke donkerblauwe winterjas en een gebreide mosterdkleurige sjaal. Ze was tandeloos en het eerste wat ze zei was: ‘Delphine is een zondares met waterschildpadden.’ Ik snauwde: ‘Mijn waterschildpadden zijn allang dood, bitsige draak!’ Mijn grootmoeder jammerde: ‘Oh Fientje, nee Fientje, het thema dood moet je eveneens vermijden. Dat heb ik daarnet in de auto niet gezegd, het leek me vanzelfsprekend.’ Toen reden we van Pittem naar De Panne.

Ik sprak geestdriftig over A Nightmare on Elm Street, mijn allereerste horrorfilm. Ik beschreef Freddy Krueger de zwaar verbrande kindermoordenaar met de mooie jaloersmakende gestreepte trui en de lederen handschoen met vlijmscherpe messen, maar tante Takkie onderbrak mij en zei: ‘Delphine is een zondares met een akelige voorliefde voor lugubere pulpfilms waar ze te jong voor is.’ Mijn grootmoeder zei sussend en verzoenend: ‘Het is een fase, Jacqueline.’ Ik schrok, ik wist niet dat tante Takkie Jacqueline heette. Het paste niet bij haar, zo’n warme luxueuze exotische naam. De naam van een verwende gekwelde fatale tragische ambigue gesofisticeerde presidentsvrouw.
Terug in het grote witte huis van mijn grootouders aten we met z’n vieren obscene pistolets met ordinaire jonge kaas uit Gouda. Het was een atypisch sobere maaltijd en er werd nauwelijks alcohol gedronken. Tante Takkie sprak niet veel, niet die avond en evenmin de volgende dagen en weken en maanden. Maar ze verziekte de sfeer en telkens ik een bad nam stormde ze de badkamer binnen en schreeuwde ze: ‘Delphine is een zondares en ze streelt haar geslacht in het water.’ Dan kwam mijn grootvader rustig en bedaard de badkamer binnenwandelen en keek hij altijd net iets te lang, net iets te verlekkerd naar mijn platte elfjarige kinderlijfje. Maar ik hield van zijn glinsterende likkebaardende oogjes. Hij zei streng en beslissend tegen zijn schoonzus: ‘Delphine is een prachtig kind en in dit huis mag iedereen naar hartenlust masturberen.’ Ik zei: ‘Amen!’ en mijn grootvader gaf me een klap in mijn gezicht.

Op den duur werd het een ritueel en ik ging uitkijken naar de klap, naar de blik en de klap. Maar ik zou nooit leren houden van de bijtende woorden van tante Takkie die het op mij had gemunt omdat ik losbandig en baldadig en wellustig was.
‘Delphine is een zondares en ze heeft een dure fles wijn uit de kelder gestolen.’
‘Delphine is een zondares en ze heeft in de duinen de veelgeplaagde ezeldrijver gepijpt.’
‘Delphine is een zondares en ze glipt elke nacht het huis uit om fastfoodrestaurants en blindencentra in brand te steken, en om te copuleren met degoutante ruwhartige scheepsherstellers.’
‘Delphine is een zondares en ze schrijft smerige blasfemische gedichten over necrofiele tegelleggers en honingdassen en groepsverkrachtingen en betonmixers en wurgseks.’
Enzovoort…
Sommige beweringen klopten, maar niemand sloeg acht op de zottin en ze deemsterde weg.

Op een nacht stierf ze in haar slaap. Ik was ondertussen twaalf geworden. Ik hield nog steeds van A Nightmare on Elm street, maar ook van Rosemary’s Baby en van Crimes and Misdemeanors (‘A film about humanity’). Mijn grootmoeder vroeg aan mijn grootvader: ‘Moet ik huilen?’ Mijn grootvader zei fors en komisch: ‘Je moet niet huilen, wel integendeel: je moet naar hartenlust masturberen!’ Ze barsten allebei in lachen uit en ik was een beetje geschokt.

Over de auteur

Delphine Lecompte