Gepubliceerd op: donderdag 9 maart 2023

Delphine Lecompte – Spiegels en grizzlyberen

 

Ik was een lelijke puber.
Hoe ik dit te weten kwam? Iedereen, jong en oud, zei constant tegen mij: ‘Gedrocht, puit, trol, heks, kruip onder een steen buitenaards wezen, scheer je weg lepralijder, vunzige slet, hond, stront, paria.’ Nochtans zag ik een onweerstaanbare enigmatische sierlijke oogverblindende verschijning wanneer ik in de spiegel keek. Een kruising tussen Cleopatra en het meisje met de parel van Vermeer. Elke zaterdagmiddag trok ik mijn kleren uit in de grote art nouveau logeerkamer van mijn grootouders in De Panne en dan bewonderde ik mijn lichaam en gelaat in de grote kleerkastspiegel. Ik voerde ook telkens een striptease uit voor het raam. Tegenover mijn grootouders woonde er een in ongenade gevallen touwslager in een verloederde witte villa op een heuveltop. Norman Bates. Gelukkig zonder moeder. De touwslager keek en keek en keek, maar zijn gezichtsuitdrukking bleef star, ondoorgrondelijk. En hij stak nooit zijn duim in de lucht om me aan te moedigen.

Op een dag besloot ik bij hem aan te bellen. De bel was een ouderwetse gietijzeren stengel, ik trok aan de stengel maar de touwslager verscheen niet. Ik sloop naar de achterkant van de villa en daar zag ik hem zitten in zijn kleine keuken: hij was met lange tanden een tonijnsteak met rijst en warme tomaten aan het soldaat maken, naast hem lag een dik glanzend boek over grizzlyberen. Ik tikte op de ruit, de touwslager liet me onverschillig en gelaten binnen. Hij zei: ‘Ik ben een vermoeide homoseksueel.’ Ik vroeg: ‘Vanwaar die interesse in grizzlyberen?’ De touwslager keek me onbegrijpend aan, ik wees naar het boek. ‘Het is een geschenk voor mijn petekind dat morgen naar Maredsous vertrekt, op cellokamp. Hij is een wonderkind.’
‘Een wonderkind dat houdt van grizzlyberen.’
‘Ja.’
Plots werd ik woedend. Waarom? Omdat ik geen wonderkind was, omdat niemand mijn sensuele gratie wilde erkennen, omdat mijn benen te kort waren, omdat mijn neus abominabel was, omdat mijn ouders geen aardige bijgelovige Moldavische zadelmakers waren, maar vooral omdat de touwslager met geen woord repte over de wekelijkse stripteaseshow die ik nu al bijna een jaar voor hem uitvoerde. Ondank is werelds loon. Ik nam het boek en gaf de touwslager een klap tegen de zijkant van zijn hoofd. Hij verloor zijn evenwicht, viel van zijn stoel en kwam met een harde smak op de keukentegels terecht. Er kwam bloed uit zijn schedel en ik panikeerde. Met het boek het wapen nog in mijn handen rende ik de naargeestige verloederde villa uit.

Ik liep de duinen in en ging recht naar de hut van de Boeman van de duinen, mijn enige vriend. Hij was een eenzaat en een profeet die nooit wilde spreken over zijn verleden. Hij had een eigengereide wasbeer en een fagot die nooit werd bespeeld. Had hij als jonge man kinderen vermoord? Bergen beklommen? Rijke weduwes opgelicht? Huiden gelooid? Fazanten gestroopt? Okerkleurige jeeps hersteld? Tafels gemaakt? Paraplu’s verkocht? Hanengevechten georganiseerd? Kreeftenrestaurants in brand gestoken? Leeuwen getemd? Sluwe Ierse mandenweefsters naar de zevende hemel gebracht? Dat en nog veel meer.
Ik biechtte de moord op de touwslager meteen op. ‘Weet je zeker dat hij dood is?’ vroeg de Boeman van de duinen. ‘Ja. Zijn laatste maaltijd was tonijnsteak met rijst en warme tomaten. Hij at met lange tanden. Had hij geweten dat het zijn laatste maaltijd was dan had hij een luxueuze lasagne opgesmikkeld en een citroentaart als dessert. Mag ik je mijn borsten tonen? Ze zijn gegroeid.’
‘Oké.’
Ik toonde de Boeman van de duinen mijn borsten. De eerste keer dat ik hem mijn borsten toonde was ik veertien, binnenkort zou ik zestien worden. De geile leeftijd, de leeftijd waarover oude gladde gluiperige misogyne zelfgenoegzame mannen vieze banale sentimentele liedjes hadden geschreven. De Boeman van de duinen zei: ‘Je borsten zijn niet gegroeid. Het spijt me, Delphine.’ Ik huilde en de Boeman maakte pannenkoeken voor mij. Ik at traag en genoeglijk acht pannenkoeken met bruine suiker op en daarna vroeg ik de Boeman van de duinen om zijn handspiegel. Het was de enige spiegel in de hut. Samen bestudeerden we mijn vagina en ik zong een liedje: ‘Candy’ van Iggy Pop. Het was een duet met Kate Pierson, maar ik klonk het best wanneer ik enkel de stukken van Iggy Pop zong. Ik hield van Iggy Pop die een ongeleid projectiel was, een grillig baldadig poëtisch reptiel dat soms zijn penis tevoorschijn toverde op het podium.
Ik vroeg aan de Boeman van de duinen: ‘Mag ik eindelijk je penis zien?’
‘Nee.’
Hij rukte de handspiegel uit mijn handen en ik trok mijn broek weer aan. Ik zei: ‘Spiegels en grizzlyberen.’
‘Wat?’
‘Een samenvatting van deze dag.’

Toen verliet ik de hut van de Boeman van de duinen en ik liet het boek het wapen opzettelijk achter. In de Meeuwenlaan kocht ik mijn eerste ladyshave, fier als een gieter liep ik rond in De Panne met de ladyshave in een dun doorzichtig zakje. Ik bekeek mijn prachtige lichaam en nobele gelaat in de etalageruit van de grootste juwelenwinkel van De Panne. De eigenaar kwam naar buiten en vertelde dat hij met mijn moeder in de klas had gezeten en dat ze uitmuntend was geweest in alles: in Frans, in breuken, in drama, in naaien, in aardrijkskunde, in dictie, in de klas op stelten zetten, in het eisen van gezondere schoolmaaltijden, in chemie, in radslag, in fysica en in crawl. Ze had gigantische borsten en ze was slimmer dan alle leerkrachten samen, slimmer dan Sartre en Socrates. De flemerige goudsmid gaf me een gouden hangertje van een slappe panter, dood of zonnebadend. Het was een geschenk voor mijn moeder, maar ik hield de panter voor mezelf.
Ik keerde terug naar het huis van mijn grootouders. Ik was net op tijd voor het overdadige avondmaal: Turkse broden, Franse kazen, Italiaanse olijven, Marokkaanse dadels, hazenpaté uit Cabourg, bier uit de kelder en okkernoten van de boom in de tuin. Zotte tante Katrien en nonkel Wilfried waren op bezoek. Wilfried sprak over Middeleeuwse folterinstrumenten en daarna over een verkrachting op Oudejaarsavond in een zonnebankcentrum in het centrum van Adinkerke. Hij was een benepen en gefrustreerd advocaatje dat mijn geliefde zotte tante Katrien vaak afranselde omdat hij haar schizofrenie en gekweldheid niet kon verdragen. Zotte tante Katrien streelde mijn kruin en zei: ‘Je borsten zijn gegroeid, je bent een mooi meisje geworden, haast een vrouw.’ Ze droeg een goedkope groene kralenketting gekocht in een sinistere brocantezaak in Koksijde en ze wilde de ketting aan mij geven, maar ik fluisterde in haar oor: ‘Ik verdien die ketting niet, ik heb de touwslager van hiernaast vermoord.’ Zotte tante Katrien haalde haar schouders op en zei: ‘Het is niet erg, hij heeft meer dan een dozijn minderjarige fagottisten bepoteld en een Wit-Russische kassierster vermoord toen hij dertig was, nee hij was nog maar 27.’

Toen zei ik heel luid: ‘Spiegels en grizzlyberen.’
Mijn grootvader werd rood, ik weet niet waarom.
Mijn grootmoeder zei pesterig: ‘Fientje wordt groot.’
De gouden panter viel op de grond en Fredo de boxerhond ging er met het juweel vandoor. De volgende dag pookte ik met een twijgje in zijn drollen, maar de panter was spoorloos.
Een week later voerde ik opnieuw mijn stripteaseshow uit voor de starre onbuigzame touwslager. Zijn hoofd was omzwachteld zoals Vincent van Gogh na de beruchte zelfverminking, het oor.

Over de auteur

Delphine Lecompte