Delphine Lecompte – Essentiële onpersoonlijke chinchilla’s
Ik zit in de keuken van de oude kruisboogschutter
Het is nacht en ik schrijf alweer een akelig zelfgenoegzaam luguber gedicht
Over de sullige of sadistische nachtverpleger van het gekkenhuis van Knokke
Op het eind voeg ik essentiële onpersoonlijke chinchilla’s toe
Om het gedicht rijker, perverser en barokker te maken
Het haalt niets uit: het is en blijft een hopeloos abominabel repetitief robotisch gedicht
Vol onbetrouwbare sujetten, rare poolvossen en geloofwaardige lustmoorden
Ik heb acht thema’s: geweld, geweld, geweld, geweld, geweld,
Dieren, koorden en seks.
Het liefst van al schrijf ik over dieren
Dan voel ik me opnieuw een kind
Een listig kind
Ik was een listig kind met een hunkerend holte,
Een weerborstel, een poster van The Karate Kid
En een verbijsterende navel die walg opwekte bij mijn leeftijdsgenoten
Mijn leeftijdsgenoten hadden gespierde vaders
En geparfumeerde moeders die hun schaapjes op het droge hadden
Ik niet
Ik had een vader die trots was op zijn fanatieke onbenulligheid
En een moeder die copuleerde met labiele scheepsherstellers en achterlijke
Loodgieters om te bewijzen dat ze communistisch was.
Mijn vrienden waren vooral dieren
Alle dieren waren mijn vrienden:
De kwallen van de strook strandcabines van de brute mercantiele Louise,
De baarzen van de strook Berlijnse bollen van de argeloze loensende Jozef,
De dode roggen van de visboer van het Sloepenplein
Die volgens mijn grootmoeder zaliger op Clint Eastwood leek,
De brutale pimpelmezen van de Biezenlaan, de ijdele kameleon
Op de vensterbank van de gepensioneerde aardrijkskundeleerkracht,
De kat Pudding, de hond Fredo, de landschildpad van het verschrikkelijke
Verwende schepsel Anneke De Schuimer, de opgezette eksters
En ijsvogels van de vereenzaamde suikerzieke Russische gravin, enzovoort…
Mijn menselijke vrienden waren schaars: mijn grootvader,
Dikke Peter, de racistische fietsenmaker,
De bipolaire visser met zijn onafscheidelijke blaasbalg
Waarmee hij mij graag de stuipen op het lijf jaagde
En de pedofiele tuinman natuurlijk
De vriendschap met de pedofiele tuinman moest geheim blijven
Omdat de vriendschap seksueel van aard was
De pedofiele tuinman had een tweeling van mijn leeftijd
Waaraan hij zich weigerde te vergrijpen
Een jongen en een meisje.
De jongen had een navel die weerzin teweegbracht bij de pedofiele tuinman
Het meisje was betweterig en bovendien glimlachte ze te breed
Met teveel ontbloot tandvlees
De pedofiele tuinman hield van stugge, sombere, angstvallige kinderen
Ik was stug en somber en angstvallig
Tenminste dat dacht hij
Dat ik ook listig was en hem aan de galg zou praten
Omdat ik eventjes in het middelpunt van de belangstelling wilde staan
Dat zag de perverse zielenpoot niet aankomen.
Terug naar 2022, ergens in april
Het is ondertussen ochtend en ik verlaat
Het paleis van de misogyne hoffelijke kolonialistische kruisboogschutter
Hij slaapt nog, hij droomt dat hij een baby steelt
Van een antipathieke zadelmakervrouw, haar man is een otter
De oude kruisboogschutter overhandigt de baby aan mij
Ik zeg: ‘Ik wil geen baby, ik wil een bronzen stier.’
De oude kruisboogschutter brengt de baby terug naar de zadelmakervrouw
Maar de vader (de otter) herkent zijn kind niet meer en hij peuzelt de baby op.
De droom (de nachtmerrie) is het probleem van de oude kruisboogschutter
Hij wordt wakker en onthoudt slechts de vette matte broze bloeddruppels
Aan de snorharen van de otter, ze vallen op de grond
Op de keukentegels: ‘Plets, klets, plink, plank, klak, plof, ploep, pief, poef,
Boekoesnoekoeloekoeluuuuuuuu…’
Zo klinken vette matte broze bloeddruppels die hun grip
Op de snorharen van een otter verliezen en op keukentegels terechtkomen
In een droom, maar ook in het echt.
Ik loop
Ik loop koortsig
Ik beeld me in dat mijn dunne darm te zien is doorheen mijn sweater
Van Pink Floyd en doorheen mijn droge bleke pezige eczemateuze huid
Als een python in het schattige omineuze rieten mandje van de slangenbezweerder
Maar ikzelf ben de slangenbezweerder, ik ben mijn eigen private elitaire
Selectieve uiterst charmante slangenbezweerder
Ik ben zowel de cobra als de fakir
Vandaag betover ik eerst en vooral mijn spiegelbeeld
In de etalageruit van een aanstellerige hautaine brillenwinkel
Ik betast mijn neus en ik knipoog naar mezelf, alsof ik een ‘cad’ ben
Alsof ik Erroll Flynn ben, vandaag zouden ze hem aan de schandpaal nagelen.
Na de eenvoudige betovering van mijn spiegelbeeld
Loop ik naar de steriele aangename luxueuze degoutante
Bungalow van de mystieke chrysantenkweker
Hij hypnotiseert mij
Nee
Hij geeft mij marmercake en absint
Ja
Ik sla de cake af en neem de magische vloeistof aan
Ik word dronken, erg dronken
Stoutmoedig vraag ik aan de mystieke chrysantenkweker:
‘Wil je mijn aars likken?’
Hij wil mijn aars likken, het is zalig
Of ben ik te dronken om er echt van te genieten?
Ik ben te dronken
Mijn gedachten dwalen af naar een afatische truffelraapster
Die Daisy heette, ik hield van haar
Ik werkte in een rusthuis en ze was mijn favoriete bewoner
Ze was negentig, ze was de eerste vrouwelijke truffelraapster van Europa
Toen ik haar buik moest wassen heb ik haar paternoster gestolen
En ook nog: haar accordeon, haar infantiele boek over Benito Mussolini,
Haar postzegels uit Peru, haar pruimtabak, haar scalpel
En haar glazen schaal in de vorm van een clownvis
Ik werd betrapt en uitgescholden door mijn collega’s
Ze grepen me bij mijn kraag en sleurden me
Naar het kantoor van de half Finse ingewikkelde nukkige hooghartige directeur
In de hoek stond een Victoriaans hobbelpaard waar erg veel stof op lag
En boven het hoofd van de directeur hing een foto van een besnorde gewichtheffer
Zijn vader, de weggelopen Fin.
Ik zei pinnig en arrogant: ‘Dat doet men toch niet?!
Een heilige kleptomaan uitschelden en vernederen?
Ik heb er toch niet voor gekozen
Om heilig te worden en te lijden aan een onweersteenbare drang
Om de sentimentele waardeloze bezittingen en clownvisschalen
Van formidabele afatische truffelraapsters te verdonkeremanen?’
De directeur zei dromerig: ‘Je bent weerspannig en subversief, net als ik
We worden vrienden!’
Hij nam me mee naar de kermis van Sint Kruis, maar we werden geen vrienden
Hij kon het niet verdragen dat ik meer wist over Edgar Degas
En over de amygdala dan hij
Hij noemde me pesterig ‘Thieving rhino, callous slut, phoney goddess
Bumbling baboon, irresistible empress of the vulgar Flemish funfairs,
Crooked Lilith, trut, lynx, heks, succubus, ordinaire geit!!’
Ik keer eindelijk terug naar mijn aars die nog steeds kundig wordt gelikt
Door de mystieke chrysantenkweker, ik kom dankbaar klaar
Ik roep: ‘CATACOMBE CATASTROFE CARAVAN KATAPULT TRIANGEL TRIAGE
JAKHALS HOVAARDIGHEID BOETEHEMD SPORTHORLOGE BRUIDSTAART LAWINEGEVAAR
AUTOPSIE MILES DAVIS MARATHON LAPSNUITKEVER LAVENDELVELD HOLOCAUST PRAAG
GRAAG TRAAG SPELENDE KINDEREN WALRUS KARAOKE BILIRUBINE AUTOKERKHOF!!!’
Om de mystieke chrysantenkweker te bewijzen dat ik dankbaar ben
Geef ik hem een allesbehalve lakse pijpbeurt
Hij kreunt en gorgelt en stort zijn zaad op zijn eigen lelijke knie
Ik grinnik
Ik hik, ik stik, ik nies, ik hoest, ik kots, ik vloek.
De mystieke chrysantenkweker smijt me buiten, ik ben nog steeds dronken
Ik ben nog nooit zo dronken geweest
Ik weet niet meer hoe het woord ‘chinchilla’ wordt geschreven
Toch wel!
Ik weet niet meer hoe groot de gemiddelde chinchilla wordt
Maar dat heb ik toch nooit geweten?!
Ik weet niet meer of chinchilla’s zich bezondigen aan incest
En achteraf wroeging hebben
Dat wil ik helemaal niet weten.
Ik kijk naar een protserige limonadetycoon met een minuscule wijnvlek
In de vorm van een agressieve zwangere miereneter op zijn linkerslaap
Hij steekt de straat over en struikelt over een kleine amechtige
Stuiptrekkende norse lamaverzorger
Die bijna exact dezelfde wijnvlek heeft
Maar bij de lamaverzorger is het een tijdelijke tatoeage
De limonadetycoon vindt het vervelend om te struikelen
Over deerniswekkende pipo’s die onderaan de maatschappelijke ladder staan.