Gepubliceerd op: donderdag 2 maart 2023

Delphine Lecompte – De kermis van Veurne

 

Na de boeteprocessie volgde de kermis. De kermis was de beloning.
De boeteprocessie was nochtans geen beproeving, zeker niet toen ik me mocht aansluiten bij de groep onverlaten die Jezus uitschold en kabaal maakte met ratels. Maar toch: de boeteprocessie was ordelijk en ernstig en strak geregisseerd. Religieus, streng en verbiedend. Ik voelde me een hypocriete doorzichtige bespottelijke wanstaltige zondares tijdens de boeteprocessie, wat deed ik daar? Wat had ik daar te zoeken? Ik was een onverbeterlijke winkeldief, een gewetenloze leugenaar en een baldadige pyromaan. Ik was ook de minderjarige hoer van de duinen. ‘Het sletje van de biezen’ noemde de loodgieter van mijn grootmoeder me harteloos schimpend en onnodig wreed.
Nee, dan was ik meer in mijn element op de kermis. Een vis in het water.

De kermis van Veurne was schamel, schraal, knullig, amateuristisch, deerniswekkend en troosteloos.
Toestellen haperden, het spookhuis was bespottelijk (spoken waren ontslagen kraanmachinisten gehuld in witte lakens, de heks was de oude anorectische kinderloze tante van de spookhuisuitbater en grijze onschuldige breiwol was spinrag), de rupsbaan ging tergend traag en bestond uit slechts één rechte plakkerige strook en het lunapark was geen park maar een glazen container met vijf monsterlijke gemanipuleerde grijpkranen en een weerzinwekkende glazen kast vol sinistere sissende schuiven die zich terugtrokken net wanneer je bijna een klatergouden polshorloge of een prachtige wereldbolsleutelhanger te pakken kreeg.
De botsauto’s behoorden toe aan de pestkoppen van Veurne: mijn sluwe sadistische neef Christiaan en zijn beste vrienden, de treiterige barbaarse slagerszoon Klaas en het schimmige morbide anemische weeskind Eric dat graag fretten en konijnen folterde.
Er was een fier goed verzorgde schietkraam en daar kon je de mooiste prijzen winnen: pluchen duizendpoten, oogverblindende reisscrabblespelen, kristallen eekhoorns en muizen en zwanen, plastieken sheriffsterren, gifgroene waterpistolen, opblaasbare orka’s en krokodillen en palmbomen, fluorescerende haarbanden, lelijke rolschaatsen, vederlichte robotten, mechanische hondjes die buitelingen maakten en tot slot (helemaal onderaan) puntzakken zure fopspenen.
Naast het schietkraam had je het kraam met de happende muilen van vervaarlijke golems en gapende smoelen van joviale presidenten, wanneer de muil of het smoelwerk een fractie van een seconde openstond moest je een bal recht in de muil- of smoelopening mikken. Mijn moeder was er goed in. Je kon knalgele kaarsrechte lolly’s en goudvissen winnen, dat was alles.

Ik werd het meest aangetrokken tot de dieren die moesten ploeteren om ons, de degoutante decadente wrede verwende wispelturige frivole kermisbezoekers, te vermaken: de pony’s en de knaagdieren.
De pony’s moesten van ’s morgensvroeg tot ’s avonds laat zwaarlijvige peuters torsen en ook nog eens poseren met de ettertjes achteraf. Er werd aan hun manen getrokken en ik was de enige die er wat van zei. Ik schreeuwde: ‘Onwaardige beulen, stop daarmee of ik vermoord jullie met de tapijtschaar die ik heb verdonkeremaand van mijn frigide neurotische grootmoeder die vaak op mijn zenuwen werkt, maar die ook veel buitenissige kwaliteiten heeft en die mij de Franse surrealistische dichters heeft leren kennen waar ik haar eeuwig dankbaar voor ben!’ Maar niemand luisterde naar mij, want ik was een schriele schurftige bandeloze paria met een zeer slechte reputatie.
De knaagdieren moesten cirkels lopen in een rad en dan stilstaan bij een getal en had je dat getal op een kaartje in je hand dan was je de winnaar en kreeg je de keuze tussen een zaklamp of een gratis rupsbaanritje. Bijna iedereen wilde de zaklamp. Ik ook. De kermiszaklampen waren rechthoekig en blauw. Ik had een gigantische verzameling die van pas zou komen wanneer ik zou weglopen en me definitief zou vestigen in de duinen. De knaagdieren waren strogele hamsters met alerte donkere verschrikte psychotische blik. Soms waren er ook witte muizen met rode verwijtende oogjes, maar zij waren schichtig en snel en onvoorspelbaar en ze sprongen soms de cirkel uit en dan kreeg je ze niet meer te pakken. De hamsters waren lomp en traag en tragisch en gelaten.

Ik ging altijd met mijn nichtje Alexandra naar de kermis van Veurne, zij woonde op een boogscheut van het plein waar de treurige kramen stonden opgesteld. Alexandra won altijd de grootste prijzen en ze werd constant verleid door duizelingwekkende dertigjarige messenwerpers en gepensioneerde leerkrachten aardrijkskunde. Hooghartig, keizerlijk en genadeloos negeerde ze hun geile sensuele smeekbeden. Ik riep piepend en wanhopig, amechtig en theatraal: ‘Verleid toch mij, ik wil zo graag eens brutaal gepenetreerd worden tussen een plas braaksel en een half opgegeten pomme d’amour achter het spookhuis of de botsauto’s, toe toe toe… Neem mij!!’ Maar men hoorde mij niet, men wilde mij niet horen. Ik was extreem onbevallig: een mager bleek scheel scheefgegroeid eczeemgedrocht met bovendien rare perverse hersenkronkels en altijd een tapijtschaar of een oestermes op zak.
Maar op een dag werd ik eindelijk gehoord. Be careful what you wish for. Ik werd gehoord door een vereenzaamde taxidermist en hij was niet lief, oh nee… Hij nam me mee naar zijn onopvallende rijhuis in de schattig klinkende Vlasbekjesstraat. ‘Waar zijn je opgezette dieren?’ vroeg ik. ‘Nergens. Ik heb gelogen. Ik ben geen taxidermist, ik werk in een ordinaire koekjesfabriek in de buurt van Diksmuide. Mijn collega’s haten mij omdat ik moeilijke schrijvers lees en omdat ik mijn seksuele voorkeur voor kinderen nooit onder stoelen of banken heb gestoken.’
‘Welke moeilijke schrijvers?’ wilde ik weten.
‘Ovidius en Henry James.’
Toen penetreerde de koekjesfabriekslaaf mij brutaal met een gladde houten pelikaan, en daarna met zijn allesbehalve massieve erectie. ‘Ik zal niets verklappen,’ stelde ik hem gerust. De zielige koekjesfabriekslaaf was zichtbaar verrast en dankbaar. Hij gaf me een soepbord gevuld met gebroken ‘lukken’. Er stonden fijn geschilderde kolibries of ijsvogels op de rand van het bord.

De kermis van Veurne verloor zijn luister en verlokking na de verkrachting. En ik verklapte een tijdje later toch alles. Eerst aan juffrouw Marijke die me geloofde en daarna aan mijn vader die me niet geloofde. De koekjesfabriekslaaf hing zichzelf op en ik heb nooit geweten of het mijn schuld was, of hij wist dat ik hem had verraden en dat zijn dagen als vrije gekwelde ingewikkelde korzelige koekjesfabriekslaaf waren geteld.

Over de auteur

Delphine Lecompte