Gepubliceerd op: maandag 27 februari 2023

EI 348: Sara Eelen – Sanseveria

 

Je ligt opgerold op een eenpersoonsbed.
In de hoek van de kamer

staat een sanseveria die je hebt uitgekozen
omdat je ervan weg kan gaan.

Sinds enkele dagen trekt de plant meer zuurstof uit de ruimte dan jij.
Niet omdat je weg bent

maar omdat je jezelf zo op het bed hebt gerold
waardoor de lucht zich als een laken over je heen legt.

Niemand ziet de zwermen op je neerdalen.
Niemand legt zijn hand op je dij als een pleister.

We vormen rijen
waarlangs je verdriet geen uitweg ziet.

We trekken de lamellen open
in een barcode die je ogen niet willen scannen.

Je lijkt een kleurplaat beklad door een rusteloos kind.
Alles buiten de lijntjes behalve je lach.

 

Een sanseveria kun je een van de makkelijkste kamerplanten noemen, omdat die nauwelijks zorg nodig heeft. Aan de andere kant is dat juist ook lastig voor degene die zijn planten graag verzorgt. Je geeft die plant dan al gauw te veel water. De plant is vrij statisch, stijf. Er is weinig verandering zichtbaar.

In het gedicht wordt de situatie van een ‘je’ beschreven, die opgerold ligt op een eenpersoonsbed. Doordat er na ‘In de hoek van de kamer’ een witregel volgt, voel je de kaalheid en de zee van ruimte in de kamer. Het versterkt een gevoel van eenzaamheid rondom de ‘je’ in het bed.

In de hoek van de kamer staat de sanseveria. Die lijkt door de ruimte ook los te staan van alles, net als de ‘je’. Kennelijk heeft de persoon in bed deze plant uitgekozen ‘omdat je ervan weg kan gaan.’ Je kunt de plant goed aan zijn lot overlaten. Juist dan zal hij eerder overleven. Is de je misschien stervende? ‘Weggaan’ kun je ook lezen als ‘sterven’.

Een vergelijking tussen de plant en de situatie van de ‘je’ dringt zich op. In de derde strofe wordt die vergelijking zelfs expliciet gemaakt: de plant zou meer zuurstof uit de ruimte trekken dan de ‘je’ in bed. Beiden lijken door hun statische situatie op sterven na dood. De opbouw van het gedicht met steeds maar twee regels en dan weer een witregel past bij de leegte, bij het nauwelijks er zijn, weinig ademhalen.

De ‘je’ is nog niet weg, maar het scheelt niet veel. De lucht ligt als een laken over de jij heen. Het is niet duidelijk welke zwermen op de jij neerdalen: stof? Gedachten? Zorgen? Verdriet? De zwermen worden in elk geval door niemand waargenomen. Niemand legt ook een hand op de dij als een pleister. Een pleister dekt een wond af. De pijn van de jij wordt niet afgedekt. Misschien is er zelfs geen laken, omdat de lucht met een laken wordt vergeleken.

In de zesde strofe zijn er naast de ‘je’ ook ‘we’. Ligt het perspectief in het gedicht niet zelfs bij deze onpersoonlijke ‘we’? Deze ‘we’ vormen rijen waarlangs het verdriet van de je geen uitweg ziet. Wellicht zijn er bezoekers die langskomen, maar die geen troost kunnen bieden. In de volgende strofe trekken deze ‘we’ de lamellen open. Lamellen zijn ook vrij kille gordijnstroken. Als ze open zijn, zie je allemaal strepen voor het raam, waar je doorheen kunt kijken. Ze worden vergeleken met een barcode. De ogen van de ‘jij’ willen die barcode echter niet scannen. Het is geen kwestie van kunnen, maar van willen. Er is, letterlijk, geen uitzicht meer. Overigens vormen de tweeregelige strofen ook een soort horizontale lamellen. In de witregels is er plek voor de verbeelding, voor de rust, voor het uitzicht tussen de regels door.

In de laatste strofe wordt een vergelijking gemaakt tussen de ‘jij’ en een kleurplaat, die beklad is door een rusteloos kind. Je zou kunnen zeggen dat de ‘wij’ indirect worden vergeleken met het rusteloze kind. De jij ligt opgerold, onbereikbaar, eenzaam, roerloos op het bed, een eenpersoonsbed nog wel. De ‘wij’ voelen de behoefte om de ‘jij’ te troosten, te verzorgen, de lamellen te openen voor wat daglicht, kleur aan te brengen, maar de kleur komt niet op de juiste plek terecht: alles buiten de lijntjes. Er is één uitzondering: dat is ‘je lach’. Wellicht is de lach in deze kille, eenzame, troosteloze situatie de enige vorm van verstandhouding tussen de ‘jij’ en de ‘wij’. En dat biedt dan op de valreep toch nog een beetje troost…

 

 

Het nodige breken
Sara Eelen
Uitgeverij Vrijdag
ISBN 9789464341362

Over de auteur

Dietske Geerlings

- schrijft behalve poëzie, verhalen en romans ook essays over het werk van andere auteurs. Daarnaast is zij docent Nederlands op een middelbare school in Zutphen.