Gepubliceerd op: donderdag 12 januari 2023

Delphine Lecompte – Robert de charismatische pokdalige miniatuurschilder

 

Robert was onze praktijkleerkracht waarnemingstekenen in de kunstschool en hij begon elke les met De verkrachting van Europa. Dan toverde hij zijn dikke monografie van Titiaan tevoorschijn en wat wij te zien kregen leek niet op een verkrachting, maar op een teder vredig idyllisch bucolisch poezelig pastoraal paradijselijk picknicktafereel. Het was vreemd.
Het was vreemd dat Robert de les zo wilde beginnen, maar we hielden van zijn vreemdheid.

In de kunstschool waren we verplicht om de praktijkleerkrachten bij hun voornaam te noemen. Soms was dat lastig, bijvoorbeeld in het geval van onze leerkracht houtsnijden die Lode heette en antipathiek, alcoholistisch, sluw, handtastelijk, combattief en uitgesproken racistisch was. Maar Robert was zacht en ik wilde vanaf de eerste dag dat ik les van hem kreeg te weten komen waar hij woonde en hem vragen of ik samen met hem een bad mocht nemen. Robert droeg fluwelen blazers en frivole fatterige zijden foulards met drukke motieven, maar zijn brede ruwe ruige ontembare Slavische snor en de diepe lelijke acnelittekens op zijn wangen en neus gaven hem een air van woeste suïcidale tragiek en romantische gewelddadige gekweldheid.

In de bibliotheek van Brugge ging ik op zoek naar nog andere verkrachtingen van Europa: Boucher, Veronese, Guido Reni, Rembrandt… Op alle schilderijen leken het de engelen te zijn die Europa te grazen wilden nemen, terwijl de stier (Zeus) naast haar stond (of zat of lag) als een makke tamme aardige milde betrouwbare lankmoedige bondgenoot. De onschuldige wufte sympathieke bloemenkrans op de kop van de stier haalde de agressie en de dreiging uit de hoorns. Ik was geen krak in waarnemingstekenen, ik modderde maar wat aan en knabbelde op chocoladerepen met minuscule stukjes noot erin die tussen mijn tanden terechtkwamen. Robert had eens gezegd dat hij dat knabbelen van mij ‘zo koddig’ vond en dus moest ik er wel mee doorgaan. Hij had het gezegd tegen een vriend van hem die in het naburige lokaal naakttekenen gaf aan een hogere klas en die geile onwelvoeglijke onherhaalbare dingen zei over het Beierse anorectische model dat naakt poseerde omdat ze geld nodig had voor haar zielige kribbige peuter die een zeldzame nieraandoening had. Pas vijf maanden later zou ik erachter komen dat het niet mijn knabbelgedrag, maar het knabbelgedrag van Nicky was dat Robert zo koddig had gevonden.

Op een dag besloot ik om Robert na de les te volgen, om te weten te komen waar hij woonde. Hij had niets door, hij wandelde traag en dromerig en hij viste af en toe een steentje of een kapotte sleutelhanger uit de goot. Zijn straat had een rauwe mythische poëtische fabelachtige destructieve naam: Verbrand Nieuwland. Robert betrad zijn grote rijhuis, het enige verwaarloosde huis van de straat. Maar ook het enige huis met bloembakken op de vensterbanken en twee getijgerde katten op de drempel. Ik streelde de katten, de dikste liep meteen weg maar de magere kat begon me kopjes te geven en ik riep melig: ‘Ik ben in de zevende hemel!’ Ik haalde een halflege fles citroenjenever uit mijn kinderachtige paarse rugzak en nam enkele zalige driftige proestende slokken. Ik had de fles gekocht in de nachtwinkel in de Katelijnestraat, de zwaarmoedige Nigeriaanse uitbater maalde niet om mijn leeftijd (vijftien jaar) en hij gaf me altijd rozijnencakejes en geitenkaas die hun houdbaarheidsdatum hadden overschreden. Ik at een rozijnencakeje en ik inhaleerde per ongeluk een rozijn.
Paniek!
Ik klopte op Roberts voordeur en Nicky liet me binnen.
Nicky!!
Ze redde mijn leven, het holle hebberige gewetenloze oogverblindende promiscue kreng. Ze sloeg hard op mijn rug en de rozijn vloog door de muffe woonkamer en bleef plakken aan een reproductie van La Tristesse du Roi van Henri Matisse. Pal in het midden. Dat vond Nicky grappig. Ik niet.
Robert betrad de woonkamer, hij vond mijn aanwezigheid niet opzienbarend. Niet verheugend maar ook niet onaangenaam. Hij vroeg pedant en gemaakt: ‘Aimez-vous Brahms?’ Hij wachtte niet op mijn antwoord en legde Cat Stevens op. Ik zei dommig en overbodig: ‘Dat is Cat Stevens, dat is Brahms niet.’ Maar ik versprak mezelf en zei brahmaan in de plaats van Brahms. Nicky en Robert gierden van het lachen en ik maakte alles nog erger door zuur te reageren en het beroemde gedicht van J.A. dèr Mouw te declameren: ‘k Ben Brahman. Maar we zitten zonder meid’.

Ik vond Robert plots ontzettend antipathiek, vals, lichtzinnig, liederlijk, onverantwoordelijk en onecht, daar in zijn krakende verwaarloosde rijhuis in Verbrand Nieuwland. Ik wilde geen bad meer nemen met hem. Hij zong schor en schertsend: ‘Oh, baby, baby, it’s a wild world/It’s hard to get by just upon a smile’. Nicky zat op zijn schoot, het kwelde me ondanks alles.
Robert stond bruusk op en hij vroeg me of ik zijn schilderijen wilde zien. Natuurlijk! Hij nam me mee naar zijn atelier op de tweede verdieping. .Geen enkele kamer in zijn huis had een deur, wat een spookachtige onheilspellende liefdeloze indruk gaf. Robert maakte miniatuurschilderijen van dode herten, van opgezette fazanten, van latexlaarzen, van geblinddoekte kinderen en van blonde sletten met de loop van een geweer in hun opengesperde mond. Ik vond het fantastisch, vooral de dieren. Nicky maakte ondertussen ontzettend veel lawaai met een staafmixer beneden. Ze wilde mijn intieme tedere gestolen moment met Robert verstoren. ‘Ik haat Nicky,’ bekende ik. ‘Omdat ze mooi is?’ vroeg Robert. ‘Ja, vooral omdat ze mooi is. Maar ook omdat ze zwanger is.’ ‘Niet van mij!’ Dat was niet eens bij me opgekomen, dat Nicky zwanger zou kunnen zijn van Robert. We keerden terug naar beneden.

Nicky lag naakt in de zetel met courgetteschijfjes op haar buik. Ze negeerde mij en vroeg aan Robert of ze een bad mocht nemen. Er was een badkamer op de eerste verdieping, ik ging mee met Nicky en at naast de badkuip de courgetteschijfjes op terwijl Nicky met een washandje haar lange delicate hals waste. De badkuip had leeuwenklauwen. Ik vroeg: ‘Wie is de vader van je ongeboren kind?’ Nicky antwoordde zonder verpinken: ‘Mijn stiefvader, een joviale parkietenkweker.’ ‘Joviaal?’ ‘Ja Delphine! Joviaal!’ Nicky nodigde me uit om in de badkuip te kruipen bij haar. Ik trok verlegen mijn kleren uit en ging in het hete water tegenover haar zitten. Ze duwde haar voet in mijn kruis en deed me klaarkomen met haar scherpe teennagels. Ik stamelde veel te dankbaar en onderdanig: ‘Bedankt lieve Nicky, bedankt. Het deed zoveel deugd.’ Nicky begon weer veel te luid te schaterlachen, ze zei: ‘Ik red je leven en er kan geen bedanking van af, ik geef je een orgasme en je aanbidt mij! Ha ha ha!!” ‘Ik aanbid je niet,’ repliceerde ik korzelig en vreemd gekwetst. Ik verliet de badkuip en ging druipend en naakt op zoek naar Robert. Robert was aan het telefoneren in de woonkamer, hij maakte een wegwerpgebaar. Het was een zakelijk telefoongesprek met een galeriehoudster in Philadelphia. Robert sprak schabouwelijk gebroken Engels en op slag vond ik hem een sukkel, een nietsnut, een boer. Ik hield niet meer van hem, maar wel nog van zijn schilderijen.

Ik rende naar boven, trok mijn kleren aan en spuugde in het gezicht van de zwangere sloerie, mijn ex-liefdesrivale Nicky. Nemesis Nicky. Traag en waardig verliet ik het huis van Robert. Ik nam de magerste en vriendelijkste getijgerde kat mee naar de villa in Sint Kruis waar mijn moeder tegen haar zin samenwoonde met mijn sombere mompelende hypochondrische stiefvader. In de bus werd ik aangesproken door een zwarte man, hij wilde weten wat mijn sterrenbeeld was. Ik loog en zei: ‘Steenbok.’ De zwarte man vertelde in geuren en kleuren wat ik die middag had uitgespookt. Werkelijk alles klopte, tot en met de courgetteschijfjes. Verbouwereerd en verbluft gaf ik de getijgerde kat aan de zwarte man. Hij was dankbaar. Hij glunderde en stapte uit de bus aan de halte Sint Kruis Watertoren.
Hij zwaaide, ik vergat terug te zwaaien.

Over de auteur

Delphine Lecompte