Gepubliceerd op: donderdag 5 januari 2023

Delphine Lecompte – Mijn tweede psychose, mijn trotse brandstichting

 

Ik was twintig en ik sprak een mondje Russisch.
Nee, ik was al ouder. Ik was bijna dertig. Mijn haar was plakkerig en ik kreeg mijn eczeem maar niet onder controle. Ik droeg hakken en driekwartsbroeken en ik was overal het mikpunt van spot. Gelukkig had ik mijn gedichten. Ik schreef absurde onaangename gedichten over wolven en reigers en ezeldrijvers en sjamanistische touwslagers. Ik pende de gedichten neer in allerhande goedkope beduimelde notitieboekjes. Ik stond op het punt om te geloven dat mijn gedichten volstrekt origineel en weerbarstig en briljant waren.

Ik volgde een opleiding voor sukkelachtige volwassenen die hun leven over een andere boeg wilden gooien in een verpleegschool achter het station van Brugge. Ik wilde mijn leven niet over een andere boeg gooien, maar als ik die opleiding volgde kreeg ik een uitkering en zo kon ik tijd winnen. Ik leerde bloed nemen en een blaassonde verwijderen volgens de regels van de kunst. Bloed nemen deed ik heel graag, dan voelde ik me oppermachtig en luguber. Het geluid van een blaassonde die een menselijk lichaam verlaat klonk afschuwelijk, als het openknippen van een vacuümverpakking Münsterkaas: ongewild komisch, obsceen, alledaags, prozaïsch, heidens en ontmoedigend.
Maar op een dag moest ik geen blaassonde verwijderen, maar een blaassonde plaatsen! Het was tijdens mijn stage op de afdeling heelkunde van een plattelandsziekenhuis in Sijsele. Het mislukte omdat de patiënt ongeduldig was en uit de hoogte deed. De patiënt was een botte gepensioneerde zonnebankuitbater en de penningmeester van een kolveniersgilde in Sint Michiels. Mijn traagheid en onhandigheid werkten op zijn zenuwen, achteraf bekeken is het begrijpelijk. Maar toen werd ik woedend en ik vond er niets beters op dan hem de huid vol te schelden omdat hij niet wist wie Boelgakov was en toen at ik de doos kersenbonbons op die op zijn nachtkastje stond. Het was bijna Allerzielen en dus stond er ook een beeldje van een wit spook op zijn nachtkastje. Een wit spook met een open rug, in de rug was plaats voor een kaars. Er brandde geen kaars en ik gooide het beeldje aan diggelen. De verpleegschool zette me aan de deur en ik moest een nieuw spookbeeldje kopen voor de antipathieke patiënt.

Ook mijn opleiding vertaler/tolk Frans-Russisch was een fiasco geweest. Ik had een psychose gekregen tijdens het tweede jaar, mijn eerste volbloedpsychose. Wanneer mensen gek worden in stripverhalen verschijnt er boven hun hoofd KRAK BOEM FWIET. Wel, dat is een accurate beschrijving van hetgeen er in mijn kop gebeurde: een kortsluiting en plots durfde ik niet meer te douchen en de pickleschips waar ik voorheen zo verzot op was geweest leken op demonische sabelsprinkhanen en agressieve wandelende bladeren. Na de mislukte blaassondeplaatsing kreeg ik mijn tweede psychose: op een avond stak ik mijn huis in brand.

Het was een warme zwoele lenteavond, het was april en ik luisterde naar The Curse of Millhaven. Een moordballade van Nick Cave waarin een klein baldadig meisje met groene haren en gele ogen amok maakt in een gemeen achterlijk dorp vol wrede fezelende kleinburgerlijke schepselen die elkaar het licht in de ogen niet gunnen. Ze moordt erop los en ze steekt ook van alles in brand. Ik goot de motorolie van mijn aftandse snorfiets over mijn bed en houten boekenrek en gooide zoveel mogelijk brandende lucifers op de aanstekingshaarden. Daarna verliet ik mijn woning en las ik op een brugje een roman van Patricia Highsmith: The Cry of the Owl. Maar ik kon me niet concentreren. Ik keek in de richting van mijn straat en ik was ontgoocheld dat er nog geen rook te zien was. Ik keerde terug naar mijn huis en stak nu ook truien en vaatdoeken en een pluchen kermisbeer gekregen van de achterlijke bakkersknecht en drie lelijke plastieken krokussen in brand. Deze keer wachtte ik tot ik groene en blauwe en oranje en gele vlammen zag: een heuse knisperende magische vlammenzee. De rook was vreselijk en ik kon niet langer in de woning blijven.

Ik rende naar het paleis van de oude kruisboogschutter in dezelfde straat, ik belde aan en zei: ‘Mijn huis staat in brand.’ De oude kruisboogschutter nam een brandblusapparaat uit zijn auto en probeerde heroïsch mijn huis te blussen. Mijn blinde buurvrouw had ondertussen de brandweer opgebeld, omdat ze last had gekregen van de rookontwikkeling. Mijn huis werd geblust, maar de ravage was aanzienlijk: ik vond het prachtig, ik was trots op de vrolijke verwoesting die ik had aangericht. Maar dat moest ik uiteraard voor mezelf houden. De oude kruisboogschutter gaf me appeljenever om te kalmeren, maar ik was kalm. Ik vond het vreemd dat hij appeljenever in huis had en vroeg: ‘Hoe ben je aan een fles appeljenever geraakt?’ De oude kruisboogschutter zei: ‘Mijn dochter werd onlangs derde tijdens een amateurkampioenschap snooker in Dresden en een fles appeljenever was de troostprijs.’ Ik zei gemeen: ‘Derde, erbarmelijk. Appeljenever weggeven, onbegrijpelijk.’ Ik dronk de fles leeg en de oude kruisboogschutter maakte gebruik van de situatie: hij streelde mijn borsten en likte mijn aars. Dat laatste vond ik fijn, heel fijn zelfs. Ik kwam klaar en bekende dat ik mijn huis opzettelijk in brand had gestoken.
De oude kruisboogschutter was niet verrast, hij zei: ‘Gedane zaken nemen geen keer.’ Hij maakte een omelet met eekhoorntjesbrood en teveel peterselie voor mij. Ik schrokte de omelet naar binnen en plots was het drie uur ’s nachts en was ik doodmoe. De oude kruisboogschutter maakte zijn logeerkamer klaar voor mij, een grote kamer met een hoog plafond en bloemetjes op het behang en een kitscherig ovalen schilderij van een koket herderinnetje met zichtbare tepelhoven. In de verpleegschool was iedereen koket en piekfijn en delicaat ogend geweest, maar onder die ongekreukte kleren en dure reukwaters en pastelkleurige vingernagels schuilden frivole bitsige genadeloze trollen.

De volgende dag bracht de oude kruisboogschutter mijn moeder op de hoogte van de woningbrand. Mijn moeder had natuurlijk meteen door dat het een daad van baldadige psychotische pyromanie was geweest, veel familieleden waren mij voorgegaan. Ik was tijdelijk dakloos en ik mocht tijdens de week bij mijn moeder logeren en in het weekend bij de oude kruisboogschutter. Ik voelde me euforisch: alle ballast was weg, ik had niets meer behalve mijn rugzak en een nagelschaartje. Na de brandstichting werd ik een betere dichter.
Ik werd helaas ook een alcoholist. Mijn moeder haatte mijn raaskallende dronken opvliegendheid en ze wierp mij buiten. De oude kruisboogschutter haatte mijn raaskallende dronken opvliegendheid ook, maar hij zou mij nooit buitenwerpen. Hij aanbad mij.
Ik kreeg ontzettend veel geld van mijn verzekeringsmaatschappij, twintigduizend euro’s!!! Een duizelingwekkend hallucinant bedrag. Ik ging elke dag de stad in en kocht: terrariums, een jaarvoorraad kersenlolly’s, blaasinstrumenten, amfibische cowboylaarzen, gouden schildpadden, Friese sextanten, clavecimbels, Napoleontische hobbelpaarden, mandarijnen, box sets van The Who en T. Rex, decadente fluwelen kamerjassen, toilettassen met aristocratische geborduurde honden, slakommen met geschilderde sierkarpers, bladzuigers, trechters, circusfietsen, keukenladders, pikhouwelen, overbodige opzichtige dinosaurusstickers, enzovoort…

Ondertussen werd mijn huis hersteld door stugge Moldavische werkmensen aangesteld door mijn vadsige gewiekste mercantiele huisbaas, meester Thomas. Na drie maanden kon ik opnieuw mijn intrek nemen in het verdoemde huis. Het was beter geïsoleerd en de laminaatvloer in mijn slaapkamer had een warmere kleur, maar ik was afhankelijk geworden van de oude kruisboogschutter en ik bleef bij hem wonen.
Af en toe sliep ik wel eens in mijn eigen huis, vooral wanneer ik zeer dronken wilde worden, wilde masturberen in mijn douchecel met glasscherven, veertien chocolade patrijzen soldaat wilde maken en wilde braken. Maar vooral wanneer ik scheel van de afgunst YouTube filmpjes wilde bekijken van poëtische rivalen die grote sier maakten tijdens de Nacht van de poëzie in Utrecht. Maar ik bekeek ook muziekvideo’s, eigenlijk bekeek ik bijna uitsluitend November Rain en dan huilde ik omdat ik nooit zou bevallen aan zo’n prachtig specimen als Axl Rose met zijn veel te strakke witte broek en zijn aardbeiblonde haren en zijn schelmachtige seksistische opvattingen.

Later bekeek ik ook: The Right Thing van Simply Red, maar ook Mick Hucknall was te hoog gegrepen voor mij. Ik las op het internet dat de moeder van Mick Hucknall nooit van haar zoon had gehouden.
Schandalig.
Het verklaarde alles.
Ik had geluk: mijn moeder hield van mij.
Ze zei zelfs eens dat het onvoorwaardelijk was, haar liefde.
Ik probeerde het te geloven.
Ik zond enkele gedichten naar een Vlaams literair tijdschrift, ze werden aanvaard.
De oude kruisboogschutter zag dat het belangrijk was voor mij en hij trakteerde me op rundswangetjes met appelmoes en frieten à volonté in herberg Drie Koningen in Houtave.

Over de auteur

Delphine Lecompte