Gepubliceerd op: zondag 15 januari 2023

Delphine Lecompte – De ene koorts is de andere niet

 

‘Ik heb koorts.’
‘Korst?’
‘Ja, dorst!’
De analfabetische jongenshoer biedt me grootmoedig zijn bijna lege flesje
Appelsap aan, het is woensdag en ik vrees dat ik vandaag door de mand zal vallen
‘Ik heb pijn.’
‘Jeuk?’
‘Ja, lust!’
De analfabetische jongenshoer wijst naar een obscene zwam in het park
Hij gniffelt
Ik echo het geluid, maar mijn gedachten zijn afgeleid
Ik denk aan de vreselijke beslissing die ik gisterenavond heb genomen:
De beslissing om een lotgenotengroep van verkrachtingsslachtoffers bij te wonen
Eens ik in het muffe lokaal op het klapstoeltje zat was ik een vogel voor de kat
Er waren veertien slachtoffers aanwezig, mezelf er niet bij gerekend
Ik ben geen slachtoffer, ik ben een heroïsche zielenpoot
Het ergste slachtoffer was een dorre bittere stekelige draak die Marleen heette
Ze was zeer bazig, ze eiste dat ik naar foto’s van dromenvangers op haar iPhone keek
Haar kleinzoon had die dromenvangers voor haar gemaakt
Ik wilde haar schedel verbrijzelen met een diepgevroren parkkonijn
De schedel van haar kleinzoon wilde ik intact laten
Hij had een pedante aanstellerige lachwekkende naam: Hermes of Thor
Hij zal bezwijken onder het gewicht van die naam
‘Ik haat Marleen!’
‘Wie is Marleen?’
‘Een vrouw die het verdiende om op 28-jarige leeftijd verkracht te worden
Door twee blasfemische horlogemakers in een of andere Litouwse scoutsbarak.’
‘Ik hou van Litouwen.’
‘Ik ook.’
‘Je was er nooit!’
‘Jij ook niet!’
‘Nee.’
De analfabetische jongenshoer tekent een insect op zijn blote knie
‘Een bidsprinkhaan?’
‘Een mier.’
‘Ah.’
‘Ja.’
‘Mieren zijn me te vlijtig. Hun ijver heeft iets hooghartigs en dogmatisch
Geef mij maar de suïcidale getroebleerde eenzelvige bidsprinkhaan.’
Ik denk opnieuw aan de lotgenotengroep
Een mooie Kroatische vrouw die teveel details prijsgaf over haar verkrachting
Werd uitgejouwd en ze moest het lokaal verlaten
Marleen was in haar nopjes
Ze kon het niet verdragen dat de verkrachting van de Kroatische vrouw
Zoveel gewelddadiger en kleurrijker was dan de hare
Een mystieke chrysantenkweker betreedt het park
Hij vraagt ons waar hij prachtige vulgaire servetringen,
Verbazingwekkende fluorescerende schoenveters,
Betrouwbare barbaarse anticonceptiemiddelen
En jaloersmakende pluchen giraffen kan kopen
De analfabetische jongenshoer wijst hem de weg
Hij is te gedienstig, het is geen deugd
De mier op zijn blote knie lijkt op een rorschachtest
Waarin ik het volgende zie: een briljante bipolaire dichteres
Verbrijzelt de schedel van een dorre bittere stekelige bazige draak
Het moordwapen is een diepgevroren parkkonijn
Na de moord wordt de dichteres door Jan en alleman gefeliciteerd en op handen gedragen
De dorpelingen aanbidden haar
Het is zalig, de dichteres geniet met volle teugen van haar kortstondige populariteit
Iedereen haatte de dorre bittere stekelige bazige draak, het volledige dorp
De draak heette Marleen, haar bijnaam was ‘koude antipathieke kribbige puriteinse puit’
Een slechte bijnaam, maar wel een rake typering
Marleen maakte de mensen wijs dat ze op 28-jarige leeftijd werd verkracht
Door twee blasfemische horlogemakers in een Litouwse scoutsbarak
Ze richtte her en der lotgenotengroepen op, vooral in haar eigen dorp
Maar ze hielp niemand
Integendeel: ze koeioneerde onophoudelijk weerloze sukkelachtige Kroatische bobijnsters
En simpele West-Vlaamse knopenverkoopsters
Tot ze uiteindelijk tegen de kar reed van de verkeerde zielenpoot:
Tegen de kar van een ingewikkelde briljante bipolaire dichteres…
Ik!
Ik krijg een kroon en een troon
En een ravissante loensende scheepshersteller likt mijn labia, de ganse tijd
Alles is rozengeur en maneschijn
Het konijn ontdooit en wordt weer levend
Als eerbetoon aan Marleen noem ik het konijn Hermes
Of Thor, naar haar ontroostbare kleinzoon
Ik zet het konijn op mijn troon
En ik geef mijn kroon aan een blinde stumperige Aboriginal
De dorpelingen zijn woedend
Ze lynchen me omdat ik een ondankbare slet ben
Tot zover de rorschachtest
De analfabetische jongenshoer vraagt: ‘Heb je zin om naar het zwembad te gaan?’
‘Nee.’
‘Dan ga ik alleen.’
‘Dat mag niet.’
‘Waarom niet?’
‘Ze zullen je molesteren met zwemvliezen!’
‘Wie?’
‘Een lugubere ontslagen kraanmachinist en een cynische gepensioneerde stierenvechter.’
De analfabetische jongenshoer vertrekt toch naar het zwembad
Ze zullen hem molesteren met zwemvliezen
En niemand zal tussenbeide komen, het is afschuwelijk
Het is vreselijk, het water zal de mier doen vervagen
De mier, de rorschachtest, Marleen
Ik teken een bidsprinkhaan op mijn pols
De bidsprinkhaan lijkt op een comateuze televisiepriester
Plots mis ik Nina
Het is onmogelijk om Nina te missen
Ze was mijn aartsrivaal in het gekkenhuis van Knokke
Misschien mis ik een andere Nina
Ik mis Patricia, ze was een lesbische aristocratische ex-pianiste met een drankverslaving
We keken samen naar Top Gear en naar documentaires over zweepfabrieken
We waren niet het doelpubliek
Ik deed boodschappen voor Patricia: wijn, wasknijpers en rolmops
Meer had ze niet nodig
De rolmops bleef staan
Mijn moeder betreedt het park
Mijn moeder is deels jakhals deels kannibalistische houthakker
Ze glundert onwelvoeglijk, alsof ze zonet een samowar heeft gekregen
Van een gulle naïeve schoorsteenveger die met haar dweept
Ze vindt het heerlijk wanneer ze samowars krijgt
Van gulle naïeve schoorsteenvegers die met haar dwepen
‘Mama!’
‘Fientje!’
‘Mama!’
‘Fientje!’
‘Mama!’
‘Delphine!’
‘Ik heb korst en jeuk.’
‘Korst en jeuk?’
‘Dorst en pijn en lust en koorts en zin om de schedel van een zekere Marleen te verbrijzelen
Met een willekeurig diepgevroren parkkonijn Hermes genaamd.’
‘Of Thor.’
‘Ja.’
‘Doe het! Verbrijzel de schedel van Marleen!’
‘Zal je me bezoeken in de gevangenis?’
‘Nee.’
‘Waarom niet?’
‘Je zou de ganse tijd mopperen over de norse sadistische cipiers die weigeren om je aan te randen,
Over de betuttelende zalvende aalmoezeniers die weigeren om je religiositeit ernstig te nemen
En over de onhebbelijke perverse celgenoten die weigeren om je gedichten te lezen.’
‘Het zou teveel op je zenuwen werken.’
‘Ja.’
‘Ik begrijp het, mama,’ zeg ik gedwee
De zon gaat onder en op het parkeerterrein wordt de analfabetische jongenshoer gemolesteerd
Met zwemvliezen door een ontslagen kraanmachinist en een gepensioneerde stierenvechter
De ontslagen kraanmachinist is luguber
Maar de gepensioneerde stierenvechter is niet cynisch
Mijn moeder verlaat het park
Ze heeft genoeg van het park en van mij
Mijn moeder is deels anaconda deels norse lamaverzorger
Vroeger rook ze beter
Ik mis haar oude vertrouwde geur: West-Duitse vleermuistellers, rabiës, kapotte poppenkastwolven,
Fiere pantomimepaarden, kaneel, vaarzen, luchtpistolen, nijd, rijst, penarie, bombarie,
Gescheurde circustenten, fotogenieke fascistoïde ambulanciers,
Twaalf dozijn carnavalsreuzen met grimmige champettersmoelen
En een berg verbrande speelgoedtelefoons in het containerpark van Sint-Michiels
Ook ik heb genoeg van het park en van mezelf
Ik verlaat het park en ik koop een fles rum in een nachtwinkel
Via de rum probeer ik mezelf te verlaten, bij wijze van spreken
Het lukt niet om mezelf te verlaten, zelfs niet bij wijze van spreken.

Over de auteur

Delphine Lecompte