EI 342: Wim Bluemers – Batterie-kinder / Batterij-kinderen
Bangladesh, sloppenwiek Kilamur Dree maol in de wekke komp ter ne vrachwagen vol olde batteri-jen en wordt der estort Op den barg zit moders met kleine kinder Met ne bolle iezer slaot ze de batteri-jen in stukke Twee kwartjes daags kriegt ze um der de koolstaven uut te slaon Poriendepe zit ’t grei in eure gezichter en in eure hande Veur twee kwartjes daags ne reize naor de helle Kinder as laevensverzekering veur de olden Hoo old ze wordt??!! Halima is now negen zol ze nog tien joor te good hemmen? ’t Vergif zit now al depe in eur Zolle onze batteri-jen der ok hen gaon? |
Bangladesh, sloppenwijk Kilamur Drie keer in de week komt er een vrachtwagen volgeladen met oude batterijen die daar worden gestort Op de berg zitten moeders met kleine kinderen Met een staaf ijzer slaan ze de batterijen in stukken Twee kwartjes per dag krijgen ze om de koolstaven eruit te slaan Poriëndiep zit het stof op hun gezichten en op hun handen Voor twee kwartjes per dag een reis naar de hel Kinderen als levensverzekering voor de ouders Hoe oud worden ze??!! Halima is nu negen zou ze nog tien jaar tegoed hebben? ’t Vergif zit nu al diep in haar Zouden onze batterijen daar ook naartoe gaan? (Vertaald door Hans de Beukelaer) |
De inhoud van het gedicht is een aanklacht tegen de harteloze exploitatie van kinderen in een even troosteloze als uitzichtloze regio, namelijk de voortdurend door overstromingen geteisterde delta van de Ganges, Bangladesh. Het gedicht heeft qua inhoud meer weg van een stukje proza of van een korte column. Maar dat deert niet. Het ontbreken van witregels is niet zonder reden. Er lijkt anno 2022 nog steeds geen einde te komen aan de schier oneindige kinderstromen die door nood en armoede gedwongen hier en elders op smerige afvalbergen rondstruinen om in leven te blijven.
De titel van het gedicht, ‘batterij-kinderen’, is tevens het thema. Een samenstelling die naar kinderen verwijst die met het kapotslaan van batterijen een karige kost verdienen; een titel ook die aan kinderen refereert die gedoemd zijn elke dag opnieuw als batterijen opgeladen te worden om in stank en stof geestdodend werk te verrichten en tenslotte verwijst de titel naar pril ontluikende mensenkinderen wier leven al onttakeld is voor het echt begonnen is.
De dichter verplaatst de blik van de lezer naar de sloppenwijk Kilamur. Wekelijks komt er drie keer ‘een vrachtwagen / volgeladen met oude batterijen’ die leeggestort wordt op een alsmaar hoger wordende afvalberg: restanten van overdaad en verspilling elders. En op die bergen vol gif en ongedierte sloven Bengaalse gezinnen, moeders met kroost, voor een schamele bete broods.
Zij slaan batterijen in gruzelementen met provisorisch gereedschap, waaronder ijzeren staven of bij gemis daarvan vuistgrote stenen. In die batterijen zitten giftige stoffen zoals cadmium, lithium en kwik. En als de batterijen gaan lekken komen er de gezondheid schadende zuren vrij. Het verbrijzelen van batterijen kan bovendien leiden tot ontploffingen die verwondingen aan huid en zicht kunnen veroorzaken. En dat allemaal voor de enkele stuivers opleverende metalen als koolstofstaaf, nikkel of lood.
De verontreinigde afvalbergen zijn niet alleen het domein van schoolkinderen die er lange dagen slavenwerk doen maar ook voor peuters en kleuters die er ’spelen’ onder moeders rok. Het uitputtende werk in nu eens vochtige broeierigheid en dan weer zware regenval tast de gezondheid aan en laat diepe groeven achter op gezicht en huid. Het is de hel op aarde, zoals de dichter in v19 aangeeft.
Kinderen verworden tot louter economische objecten; zij zijn als goedkoop materieel of werktuig nodig om gezinnen in leven te houden. Kortom: ‘kinderen als levensverzekering’ voor de ouders. Zij kennen geen horizon, geen droom of hoop alleen maar wanhoop. En dat doet de dichter de prangende vraag stellen: ‘Hoe oud worden ze??!!’ Hij geeft de ellende vervolgens een gezicht. Een van de slaafjes daar, is Halima, een meisje dat nu negen jaar is. Hoeveel levensjaren wacht dit kind nog met verstorven lach, dofheid in de ogen en als neergeknuppeld in levenslust? Zou ze nog 10 jaar tegoed hebben? Het onzichtbare gif vreet zich intussen een weg in haar vitale organen. Ze zal steeds zwakker worden en op een dag niet meer opstaan.
Aan het eind van het gedicht wordt er door de dichter in de vorm van een wat bizarre formulering een vraag gesteld: ‘Zouden onze batterijen / daar ook naartoe gaan?’
Alsof een ontkenning daarvan ons -verwende en egoïstische westerlingen- zou vrijwaren van enige schuld of compassie! Kortom, de lezer wordt een gedicht voorgeschoteld waarvan de strekking niet vaak genoeg kan worden herhaald.
De eerste bloemlezing van de Nederlandse poëzie
101 gedichten uit het Koninkrijk van 1945 tot nu
samengesteld door Tsead Bruinja
Uitgeverij Querido
ISBN 9789021436937