Gepubliceerd op: maandag 14 november 2022

EI 338: Hélène Gelèns – een uitgestrekt zandstrand geribd en gegroefd

 

            een uitgestrekt zandstrand geribd en gegroefd
      alsof het strand met een reuzenkam werd gekamd

  bijna de kam door het zand kunnen zien ploegen
huiswaarts met dat beeld zonder reus zonder hand

niet wild fantaseren wie de kam hanteert
  willen weten: hoe begint het te rimpelen?

      en worden de ribbels en de groeven
            met ieder getijde gevormd en gewist?

 

Er vallen me twee aspecten op aan dit gedicht. En het doet me onherroepelijk aan twee externe bronnen denken. Laat ik deze vier dingen als twee aspect-bron koppeltjes beschrijven.

Een opvallend aspect van het gedicht is de vertelinstantie. De handeling is in essentie niet veel meer dan een ervaring aan het ‘zandstrand’ en daarna de reis ‘huiswaarts’. Maar het is allerminst beschreven als een gezellig uitstapje. Wie zijn erbij? Speuren naar persoonlijke voornaamwoorden: die zijn er niet. De vertelinstantie blijft impliciet. Doordat de inhoud filosofisch en kentheoretisch van aard is, ontstaat er een afstandelijke en onpersoonlijke instantie. Een “geest” die over het ‘strand’ zweeft.
En daarmee een omgekeerde situatie van Genesis 1, waar “de Geest Gods zweefde op de wateren”. De zee, het water, blijft impliciet in het gedicht, wordt opgeroepen door ‘strand’ in de eerste strofe en ‘getijde’ in de laatste. De aarde is hier niet “woest en ledig”. Nou, vooruit, misschien wel ledig, want ‘uitgestrekt’ en geen vermelding van andere mensen of dingen dan de vormen in het zand. Want “woest” is het zeker niet: er is orde. Er zijn ‘ribbels en groeven’, wat doet vermoeden dat iets of iemand het strand ‘geribd en gegroefd’ moet hebben. De vraag naar een Hogere Macht, een Schepper, een Onbewogen Beweger: in dit gedicht ‘een reuzenkam’ ‘zonder reus’ ‘zonder hand’. Maar dan is er nog de vraag ‘wie de kam hanteert’.

Een tweede opvallende aspect van het gedicht: de vorm en structuur. De indeling in tweeregelige strofen zorgt ervoor dat dit gedicht ook ‘geribd en gegroefd’ is en daarmee de in het gedicht beschreven orde reflecteert. Zijn daarbij de strofen de ‘ribbels’ en de witregels de ‘groeven’? Tevens loopt het gedicht aan de linkerkant in een curve, een afnemen en toenemen van witruimte voor de woorden, een ‘getijde’. In dit gedicht is deze overeenkomst tussen vorm en inhoud veel meer dan een gimmick. Het benadrukt dat de werkelijkheid voor een belangrijk deel gevormd wordt door hoe we haar bekijken en beschrijven. Zoals de vertelinstantie (en ook wij als lezers) ‘bijna de kam door het zand kunnen zien ploegen’. De kam is niet veel minder werkelijk dan het zand.
Er ontbreken veel woorden in dit gedicht. Daardoor wordt niet alleen de vertelinstantie verborgen, maar het zorgt er ook voor dat de lezer zelf een groot deel van het gedicht kan invullen. In het bijzonder is het interessant wat er eigenlijk ontbreekt in de derde strofe. Voordat die begint moeten we iets invullen in de trant van “ik/jij moet / wij moeten nou”. Maar wat zou er tussen de twee regels van deze strofe moeten komen? In eerste instantie zou je denken dat er “maar” moet komen staan: ‘niet wild fantaseren (…)’ maar ‘willen weten’. En dat lijkt ook te passen in het verloop van het gedicht: van fantasie en mythologische verklaringen naar wetenschap. Maar zijn er andere verhoudingen mogelijk / wenselijk tussen het ‘wild fantaseren’ en het ‘willen weten’?
De interactie tussen taal en werkelijkheid komt naar voren. Wie heeft dit gedicht gemaakt? Is dat de verdwenen verteller die als een geest erover zweeft? Is het de lezer die leest, interpreteert, en aanvult wat er niet staat? Wordt ook dit gedicht met iedere lezing ‘gevormd en gewist’?
Het kennistheoretische aspect, de wederzijdse afhankelijkheid, het verdwijnen van de verteller, het beeld van het strand met getijde: het doet me onherroepelijk denken aan het einde van De woorden en de dingen, waarin Foucault de mogelijkheid oppert “dat de mens zal verdwijnen, als een gezicht in het zand op de vloedlijn van de zee.”

 

 

beginnen voor gevorderden
Hélène Gelèns
Uitgeverij Cossee
ISBN 9789464520118

Over de auteur

Jeroen van den Heuvel

- Jeroen vertaalt poëzie en kinderboeken. Daarnaast schrijft hij essays over poëzie. Hij is redacteur van ooteoote.nl.