Gepubliceerd op: donderdag 3 november 2022

Delphine Lecompte – Was je maar nooit naar Wenen gegaan

 

In de koude lente van 2016 ging de oude kruisboogschutter naar Wenen. Hij moest er een schilderij van de hertogin of keizerin Maria Christina begeleiden. Dat schilderij was door zijn Brugse kruisbooggilde tijdelijk uitgeleend aan een museum in Wenen, en de oude kruisboogschutter moest in een laadruimte van een perfect gekoelde vrachtwagen op een campingstoel meereizen met Maria Christina. Hij was in zijn nopjes met deze belangrijke gewichtige delicate prestigieuze ontzagwekkende taak.
Ik mocht tijdens zijn afwezigheid in zijn paleis logeren. In mijn columns en gedichten noem ik het grote huis van de oude kruisboogschutter vaak een ‘paleis’. In vergelijking met mijn piepkleine tochtige beschimmelde huurhuisje is het ook een paleis.

In de koude lente van 2016 was iedereen mij vergeten, vooral de literaire wereld. Ik schreef elke dag gedichten, maar niemand was geïnteresseerd in mijn gedichten en niemand wilde mij horen voordragen. Ik was aan de deur gezet in het bejaardentehuis omdat ik me te vaak ziek had gemeld, en omdat ik te kameraadschappelijk was omgegaan met de dementerende orgeldraaier Louis Serlet en de gepensioneerde stierenvechter wiens naam ik ben vergeten. Ik knipte hun teennagels zo traag en liefdevol mogelijk, en na mijn werkuren vermomde ik me als bezoeker en bracht ik trossen druiven en kersenbonbons naar hun kamer. Maar ik werd ontmaskerd en men beschuldigde mij ervan dat ik hun erfenis probeerde te bemachtigen. Ik was niet geïnteresseerd in hun erfenis, en die trossen druiven en kersenbonbons heb ik bijna altijd uit eigen zak betaald. Ik was verknocht aan Louis Serlet en aan de gepensioneerde stierenvechter zonder naam.

Maar in 2016 had ik dus geen ‘echt’ werk. Ik deed wel vrijwilligerswerk, maar het was vreselijk: ik moest de strijk doen van een bitsige hautaine voormalige tenniskampioene die op Gloria Swanson leek. Ze stond voortdurend op mijn vingers te kijken en ze vernederde mij, ze zei dat ik lelijke kleren droeg en vettige haren had. Het was helaas de waarheid. Ik nam wraak en stal erwten in blik en filterzakjes uit haar voorraadkast, maar toen ik een fles gin en een karaf porto uit het walnootkleurige drankkabinet in mijn rugzak trachtte weg te moffelen werd ik op heterdaad betrapt door de dochter van de tenniskampioene die geheel onverwachts, zonder enige waarschuwing en compleet geruisloos het huis van haar moeder had betreden. ‘Scheer je weg marginaal scharminkel en kom nooit meer terug!’

Een sociaal leven had ik ook al niet: ik had mijn beste vriend Tom America uit mijn leven gebannen het jaar voordien, omdat ik hem te opdringerig en te opportunistisch vond. Maar ik miste hem, er was niemand anders met wie ik kon spreken over de films van François Truffaut en over de brieven en leestekens en gedichten van Jan Hanlo, én over mijn zelfverminking en het seksueel misbruik dat ik had meegemaakt als kind. Mijn zusjes hadden hun eigen leven en mijn moeder zette constant de bloemetjes buiten in Montenegro waar ze hartstochtelijk verliefd was geworden op een dertig jaar jongere messenslijper of degenslikker. Wat klinkt beter? Ik was helemaal alleen op de wereld.
Ik had natuurlijk wel het tirannieke paternalistische gezelschap van de oude kruisboogschutter, maar zo begeesterend en opbeurend en stimulerend was zijn gezelschap niet. Hij waste mijn kleren, kocht kwark en zure beertjes voor mij, en hij schonk me cunnilingus. Toch was ik misnoegd en voelde ik me vaak ellendig. En ik verveelde me, zeker nadat ik het vrijwilligerswerk was kwijtgespeeld.

Dus toen de oude kruisboogschutter voor een week naar Wenen ging besloot ik om me eens goed te laten gaan: ik zou de liefde bedrijven met bloedmooie alchemistische trompettisten, opium roken, alle flessen rode wijn van de oude kruisboogschutter in mijn keel kappen, en ik zou de kanarie van de oude kruisboogschutter tam maken.
Die kanarie kwelde mij. Ik had hem de bewuste antipathieke vogel geschonken voor zijn 77ste verjaardag. De oude kruisboogschutter was ondertussen vijfentachtig, nee 84. Ik was naar de verste en meest oriëntaalse markt van Brugge gegaan: de markt op het Beursplein. Wanneer ik de markt als ‘oriëntaals’ omschrijf bedoel ik dat er één kraam was waar een sukkelachtige half-Syrische ex-oogarts met een hazenlip dadels en olijven en sportkousen verkocht. De man van het kanariekraam maakte mij wijs dat de kanarie die ik kocht uitzonderlijk aanhankelijk was en prachtig kon fluiten. Ik overhandigde de kanarie aan de oude kruisboogschutter en de volgende dag had de kanarie een zwarte plek op zijn kopje. Hij floot nooit, wel piepte hij panisch wanneer de oude kruisboogschutter zijn water en voer ververste. De oude kruisboogschutter raakte niettemin erg gehecht aan de angstige verfomfaaide vogel en toen hij naar Wenen vertrok drukte hij me op het hart om goed voor de kanarie te zorgen. ‘Natuurlijk! Ik ben toch een dierenvriend?!’
Dat was ik ook.
Dat ben ik ook.

Eindelijk vertrok de oude kruisboogschutter, eindelijk had ik zijn paleis voor mij alleen! Ik nam een bad, het toppunt van luxe.
Ik nam een tweede bad.
Ik nam een derde bad.
Maar tijdens mijn derde baadsessie kreeg ik een paniekaanval, ik dacht aan Marat die net als ik aan een jeukziekte had geleden. Ik dacht ook aan Jim Morisson die net als ik een sjamaan en een narcistisch orakel was geweest. Ik sprong uit het bad en rende naakt en nat de trappen af. In de keuken nam ik gulzige slokken van een fles cognac en ik maakte druipend twee camembertschijven en zes potjes chocomousse soldaat. Ik dronk de rest van de fles cognac leeg en ik zette de computer aan om op YouTube liedjes van Dusty Springfield en The Velvet Underground te beluisteren. Ik viel in slaap op het toetsenbord en ontwaakte met een verschrikkelijke kater. Ik voederde de kanarie en ververste zijn drinkbak. Waarom had de oude kruisboogschutter de vogel de naam van zijn Nemesis gegeven. De naam Pierre, een jongetje van zijn leeftijd dat hem tijdens de Tweede Wereldoorlog had getreiterd en ermee had gedreigd zijn moeder aan te geven aan de moffen. De moeder van de oude kruisboogschutter verborg een Joodse toneelschrijver in haar mansardekamer.

Die dag voerde ik geen klap uit, ik positioneerde mijn lamlendige lijf in de geriatrische zetel van de oude kruisboogschutter, wikkelde mezelf in een dik bruin boetedeken en keek naar een flauwe Amerikaanse sitcom over een rijke charismatische alcoholistische scrupuleloze duivelse man in een riante strandvilla in Malibu die reclamedeuntjes verzint en aan de lopende band versleten cheerleaders versiert en die zijn armlastige sullige broer en achterlijke zwaarlijvige neefje korzelig onderdak biedt. De hoofdrol werd gespeeld door Charlie Sheen en ik had altijd al een boontje en een zwak gehad voor Charlie Sheen. Nog steeds. Mijn moeder zegt altijd: ‘Delphine toch, Martin Sheen is een veel interessantere acteur.’ Maar mijn moeder is een snob en ik moet niet klakkeloos alles aannemen wat ze over kunst en acteerprestaties te vertellen heeft.
De oude kruisboogschutter had toen nog een vaste telefoonlijn en ik belde de zelfmoordlijn op om te flirten met een of andere perverse hulplijnmedewerker. Maar die dag werden de lijnen uitsluitend bemand door lankmoedige geduldige aseksuele engelen. Een tegenvaller.

De tweede dag was dus weinig gebeurtenisvol. Maar op de derde dag begon ik opnieuw te drinken, geen cognac maar wijn. Veel wijn, en ook nog restjes advocaatlikeur en citroenjenever. Ik kreeg heimwee naar Tom America en ik belde hem huilerig en deerniswekkend en berouwvol op. De volgende dag herinnerde ik me weinig van de inhoud van het telefoongesprek, maar ik verfoeide mijn zwakheid en sentimentaliteit en ik mailde Tom en zei hem dat hij zich geen illusies moest maken: ik haatte en verachtte hem nog steeds. Hij mailde me terug en noemde me luchtig ‘de genadeloze tsarina’. Het was de voorlaatste dag van de reis naar Wenen en ik dronk lustig verder. Ik verloor het bewustzijn en toen ik wakker werd was het nog steeds de voorlaatste dag.
Ik besloot om de kanarie van de oude kruisboogschutter tam te maken, maar eerst had ik nog wat drank nodig. Alles was op. Maar in het nachtkastje van de oude kruisboogschutter vond ik gelukkig nog een halfvolle literfles Keuls water. Ik nam een gulp en kokhalsde, maar uiteindelijk slaagde ik er toch in om de fles te leeg te drinken en zeer dronken te worden. Ik haalde de kanarie uit zijn veel te kleine kooitje, streelde het beestje en kuste de rare onheilspellende zwarte plek op zijn frêle kopje. Ik zakte ineen en de volgende dag werd ik wakker naast de dode kanarie en een half opgegeten pizza met ananasstukjes. Ik probeerde Pierre te reanimeren, maar hij was morsdood. Ik legde hem op een velletje keukenpapier op het aanrecht. Ik huilde onbedaarlijk.

De oude kruisboogschutter belde me op, hij was in aantocht. Een uur later hoorde ik zijn sleutel en toen stond hij glunderend voor mij met sappige verhalen over de vijandige steriele stad Wenen. Hij had een koket polshorloge voor me gekocht, en chocolade en zuurdesembrood.
Ik zei: ‘Je kanarie is dood.’ De oude kruisboogschutter haalde zijn schouders op, hij had nooit om de vogel gegeven. Ik barstte opnieuw in huilen uit. ‘Moet ik je poesje likken?’ vroeg de geile onverbeterlijke sater. Ik schreeuwde: ‘Nee, misogyne kolonialistische versmachtende autoritaire militaristische reactionaire hypocriete klootzak!!’ En ik rende naar mijn piepkleine tochtige beschimmelde huurhuisje, trok mijn pyjama aan en viel in slaap in mijn bed met de lakens die ik al meer dan twee jaar niet had ververst. Ik droomde dat ik een kanarievogel had doodgeknepen. Ik was een monster.
De volgende dag verzoende ik me met de oude kruisboogschutter. Hij likte mijn poesje en ik droeg het kokette polshorloge uit Wenen. Het ging rap stuk. Ik adopteerde een hondje uit het asiel en het hondje was aanvankelijk vooral verzot op de oude kruisboogschutter.

Epiloog: in de hete herfst van 2017 zocht ik opnieuw toenadering tot Tom America. We werden nóg innigere hartsvrienden dan voorheen, en dat zijn we vandaag nog steeds. We spreken nu vooral over Chuck Close en over de alcoholverslaving die ik heb overwonnen. Tom America werkt nog steeds zeer vaak op mijn zenuwen. De lankmoedige dadaïst en de genadeloze tsarina.

Over de auteur

Delphine Lecompte