Gepubliceerd op: donderdag 24 november 2022

Delphine Lecompte – De meest ellendige poëzievoordracht van mijn leven

 

Op zondag 13 januari 2019 mocht ik mijn gedichten voordragen in een jeugdherberg in Brugge. Lekker gemakkelijk, aangezien ik in Brugge woon. Maar voordragen is nooit gemakkelijk en die dag stond ik op met een huilerige suïcidale kater. Ik was blijven slapen bij de voormalige vrachtwagenchauffeur. Hij had ook een kater, hij heeft altijd een kater. Eerst probeerde de voormalige vrachtwagenchauffeur me nog te troosten, maar algauw werkte mijn ontreddering op zijn zenuwen en vroeg hij me om zijn beschimmelde huurhuisje te verlaten.
Ik weigerde.
Maar het was toen al 10u30 en de voordracht begon om 11u, dus moest ik toch afdruipen.

Ik nam korzelig en nog half dronken een stapel dichtbundels mee die ik hoopte te kunnen verkopen na de voordracht. Toen ging ik naar het huis van de ontslagen kraanmachinist (hij woont in dezelfde straat als de voormalige vrachtwagenchauffeur, maar hij woont in een groot huis dat hij bovendien niet huurt maar volledig bezit, hij heeft wel niet genoeg geld om de centrale verwarming te laten herstellen, zijn huis is altijd koud) en klopte ik aan, geen enkele deurbel werkt in de Annuntiatenstraat. De ontslagen kraanmachinist houdt van literatuur en hij was verheugd dat hij mij mocht vergezellen naar mijn poëzievoordracht. Ik zei niet dat ik een kater had, omdat ik wist dat de ontslagen kraanmachinist een hekel had aan mijn drankverslaving. Wie niet?

In de jeugdherberg werd ik warm verwelkomd door de voorzitter van het Masereelfonds (een ex-lief van mijn moeder), door mijn toenmalige beste vriendin Lara en haar stugge mollige over het paard getilde puberdochter Lou, door de antipathieke misantropische Bernadette, door domme gulzige Lieve een thuisverpleegster die vroeger bevriend was met Bernadette tot ze samen gingen kamperen, door de pokdalige hypochondrische ex-mosselman Herwig die de graven van dode dichters onderhoudt en die heel slechte haiku’s schrijft, en door een uniform gezelschap van keurige hoffelijke kleurloze aangename terughoudende zestigplussers.
Mijn moeder kwam zoals altijd twintig minuten te laat toe, in het midden van het gedicht Zeepzieder en zielenpoot. Ik stopte met voordragen en stelde haar voor aan het publiek: ‘Dit is mijn moeder, ze komt altijd twintig minuten te laat toe op mijn poëzievoordrachten.’ Mijn moeder zette me meteen geestig en gevat op mijn plaats. Ik ben vergeten hoe, vergeten welke woorden ze gebruikte. Maar ik weet nog dat ik minstens tien seconden sprakeloos was, tien lange seconden.
Tijdens de rest van de voordracht bleef ze me plagen, maar ik bood uiteindelijk weerwerk en het publiek smulde van de tedere snedige emotionele exhibitionistische moeder-dochterrivaliteit daar zo schaamteloos tentoongespreid.
Het was een geslaagde voordracht en ik mocht heel wat bundels signeren achteraf. Eerst de bundels van het plaatselijke boekenkraam en daarna de bundels die ik zelf had meegebracht. Ik vroeg 22 euro voor een bundel, de kostprijs was eigenlijk slechts 20 euro en als auteur kon ik mijn bundels bestellen voor 12 euro. West-Vlamingen zijn mercantiele wezens, commerçanten en gewiekste kruideniers, althans dat is het cliché.

De oude kruisboogschutter was nergens te bespeuren, zijn kruisbooggilde organiseerde net die voormiddag hun jaarlijkse nieuwjaarsreceptie en er zouden schepenen aanwezig zijn en misschien zelfs de burgemeester! De oude kruisboogschutter dweept met gezagsdragers en dus wilde hij de nieuwjaarsreceptie voor geen geld van de wereld missen. Ik was blij dat hij er niet bij was, want nu kon ik ongegeneerd glazen witte wijn in mijn keelgat gieten na de voordracht. Ik zat aan een tafeltje met de ontslagen kraanmachinist en met een kruiperige bebaarde osteopaat die een T-shirt droeg waarop de zin LOVE IS A LIE gedrukt stond en die vervelend lachte telkens ik iets wrangs of lichtvoetigs zei, een lach die zich situeerde tussen de doodsangst van een vereenzaamde Mongoolse tapijtenwever en de barensnood van een veelgeplaagde verwaarloosde pretparkalpaca met klitten in haar flanken en schaamstreek. Hebben hoefdieren een schaamstreek?
De ontslagen kraanmachinist vroeg brutaal hoeveel mijn honorarium voor de poëzievoordracht bedroeg. Ik noemde het bedrag (250 euro) en hij zei dat het niet genoeg was. Ik was verbijsterd, ik vond het meer dan genoeg. Maar de ontslagen kraanmachinist stond verontwaardigd en strijdvaardig op, vatte de voorzitter van het Masereelfonds bij de kraag en sleepte hem tot aan ons tafeltje. ‘Zeg het, Delphine! Zeg dat 250 niet genoeg is.’ Ik stamelde: ‘Ik ben tevreden met dat bedrag.’ De ontslagen kraanmachinist riep: ‘Ze liegt! Delphine liegt! Delphine is niet tevreden en Delphine verdient minstens 300 euro voor haar voordracht!’ Hij schudde de voorzitter van het Masereelfonds door elkaar en uiteindelijk gaf de arme man me een bankbiljet van 50 euro uit eigen zak. Ik trakteerde de kruiperige osteopaat en de ontslagen kraanmachinist en de jonge mensen aan de naburige tafeltjes op witte wijn. De jonge mensen staarden misprijzend naar mijn vuile gilet (mosterdvlekken, snot en mogelijk sperma) en ze bedankten me niet voor de witte wijn.

Ik had al drie dagen niet gegeten en ik begon te knikkebollen. Ik viel in slaap en werd wakker met kwijl op mijn kin. De ontslagen kraanmachinist zei dat de jonge mensen me genadeloos hadden uitgelachen, en dat hijzelf en de osteopaat ze op de vingers hadden getikt. Maar wat maakte het uit? Ze waren lomp en cynisch en ruwhartig en gemeen geboren. Ze zouden nooit veranderen en ondertussen zijn ze wellicht geslaagde genadeloze makelaars en corrupte bulderende meubelmagnaten geworden. De kruiperige osteopaat was teruggekeerd naar zijn hoeve in Diksmuide, en de ontslagen kraanmachinist stelde voor dat we naar huis gingen. Op de terugweg werd ik opstandig. Waarom of waarover? Ik weet het niet meer.
Maar ik herinner me dat ik me opzettelijk liet vallen tussen een betonmixer en een gesluikstorte kapstokboom op het werfterrein van de afgebroken brandweerkazerne, en dat ik tegen de schenen schopte van de ontslagen kraanmachinist en iedereen vervloekte die me ooit een mes in de rug had gestoken! Ze waren met tientallen, en dan telde ik de dichters (mijn collega’s, ha ha ha) niet eens mee.

Waar was mijn moeder? Ze was meteen na de voordracht vertrokken, ze moest nog naar de babyborrel van haar Poolse poetsvrouw die altijd klaagde over de gewelddadige orgiën in roeispaanhangars met sadistische zadelmakers en fascistische dwergen waarin ze altijd verzeild geraakte. Ze toonde mijn moeder foto’s en mijn moeder durfde niet te zeggen dat de foto’s weerzin bij haar opwekten.
De ontslagen kraanmachinist belde de oude kruisboogschutter op. Vijf seconden later stond hij fronsend en mopperend over mijn driftige raaskallende lijfje gebogen, en ik schopte hem ook. Hij sleurde me mee naar zijn huis. De ontslagen kraanmachinist werd niet binnen gevraagd.
Toen de oude kruisboogschutter even zijn rug draaide om een pluisje te verwijderen van het porseleinen mandje van het porseleinen herderinnetje op zijn vensterbank slaagde ik erin om een fles rode wijn weg te moffelen in mijn rugzak. Ik eiste boterhammen: twee met Roquefort en twee met chocopasta zonder toegevoegde suikers. Terwijl de oude kruisboogschutter in de keuken in de weer was met het smeren van mijn boterhammen dronk ik gulzig van de fles wijn die godzijdank geen kurk maar een schroefdop had. Zuid-Afrikaanse wijn, niet dat het iets uitmaakte. Zware wijn: 14%, dat was het enige wat telde.

Ik kokhalsde en rende de deur uit. Ik moest plots hoogdringend de liefde bedrijven met de voormalige vrachtwagenchauffeur. Maar wat was het druk in zijn krappe beschimmelde huurhuisje: zijn bloedmooie blonde scrupuleloze gokverslaafde zoon zat aan de ronde tafel met zijn woeste dierlijke gespierde verloofde Rebekka die junkie en postbode was, en de ontslagen kraanmachinist stond met zijn rug tegen het aanrecht mijn gênante misdragingen uit de doeken te doen. Zonder humor.
De voormalige vrachtwagenchauffeur was niet blij me te zien, maar ook niet ontstemd. Hij was dronken, op die doffe lethargische gelaten verslagen manier van hem. Het gebrek aan hartstocht maakte me woedend en ik sloeg hem in het gezicht. Rebekka die verzot was op de voormalige vrachtwagenchauffeur greep mijn armen en trok me de straat op, ze stampte me in elkaar. De bovenbuurvrouw, het schizofrene serpent uit Maastricht, filmde alles. Toch ging ik terug naar binnen. Ik smeekte de voormalige vrachtwagenchauffeur om me uit te kleden en in zijn bed te leggen, om me toe te dekken en te koesteren. Maar hij had al decennialang niemand meer gekoesterd.
Rebekka greep opnieuw mijn armen en stampte me nu nog grondiger in elkaar. Ik huilde en dacht aan de oude kruisboogschutter die op me stond te wachten met de vier boterhammen. De oude kruisboogschutter die niets liever wilde dan me in de watten te leggen en te koesteren. Maar ik wilde de penis van de voormalige vrachtwagenchauffeur strelen, en dat schreeuwde ik dan ook door het raam dat een klein beetje open stond omdat iedereen in het krappe beschimmelde huurhuisje, behalve de ontslagen kraanmachinist, een kettingroker was.
De zoon van de ontslagen kraanmachinist liet me binnen. Hij was aardig. Hij probeerde me te kalmeren, gaf me een glas cola. Ik probeerde November Rain van Guns ‘n’ Roses te vinden op YouTube, ik had niet door dat de computer niet aanstond. Ik begreep niet waarom het scherm zwart bleef. Ik wilde zo graag de violen horen en de solo van Slash in de woestijn naast een sobere houten kerk. En ik wilde Axl Rose in angstzweet wakker zien worden, dan een baldadig huwelijksfeest, een taart, de stortregen, het bloed, het graf. Ik had nooit begrepen waaraan de kersverse bruid van Axl Rose was overleden. De bliksem? Een moordaanslag van een jaloerse genodigde? Axl Rose zelf? In een ziekelijke psychotische jaloerse bui? Omdat zijn kersverse bruid tijdens het huwelijksfeest had gedanst met de niet eens zo aantrekkelijke Duff McKagan?

Toen ging de ontslagen kraanmachinist naar huis. Rebekka zei over hem: ‘Sympathiek, maar wereldvreemd.’ De bloedmooie blonde scrupuleloze gokverslaafde zoon was minder flatterend: ‘Een asshole, een reuling, een mutten.’ En hij gebruikte nog een twintigtal andere laatdunkende Amerikaanse en West-Vlaamse synoniemen voor ‘hansworst’. Zijn vader morde instemmend. Rebekka en de zoon dronken nog elk vijf blikjes bier en toen vertrokken ze naar hun treurige protserige zielloze villa die ze zich niet konden permitteren in Ichtegem waar ze zich stierlijk verveelden en over niets anders dan over robotmaaiers en loonfiches en snookertafels met elkaar spraken. De voormalige vrachtwagenchauffeur ging stuurs en nors naar bed, ik volgde hem als een ziekelijk Maltezerhondje. We bedreven de liefde niet.
De oude kruisboogschutter vergaf me de volgende dag.
De ontslagen kraanmachinist vergaf me twee maanden later.
Ik had blauwe plekken van Rebekka, blauwe plekken over gans mijn lichaam.
Ik wilde kwaad zijn op haar, maar ze was jong en ik had het verdiend om afgetroefd te worden.

Over de auteur

Delphine Lecompte