EI 335: Anne Provoost – De wereld op zijn einde
Kunst, eerwaarde heren en dames,
zal de wereld op zijn einde niet maken
op zijn einde, als het allemaal is afgelopen
de aarde stil wordt
na de klank van cimbalen
zal er een pluim ontstaan
een waaier van gruis en zand
zoals op een keer die dame
het op het podium vooraan
onder het licht van de lamp
muisstil maakte
met één gebaar
op dat meer met zwanen …
weet u nog
hoe toen de hobo aanhief
met zijn kalme bedeesde zang?
Het zal mooi zijn en prachtig en adembenemend en onvergetelijk
uitverkochte zalen
applaus op de banken
eeuwige roem
sterren in de krant
Maar niemand om te kijken
te slikken
in de hand te knijpen van iemand naast zich
de haren in de nek rechtop te voelen komen
Dus kunst, eerwaarde heren en dames,
zal de wereld op zijn einde niet maken
op zijn einde, als het allemaal is afgelopen
de aarde zo stil is
als een kuch in een zaal
stijgt uit de orkestbak als laatste
het lage, schampere geschater
van de fagot
Het gedicht richt zich met een onconventionele aanhef tot een schare imaginaire lezers. Geen “geachte dames en heren”, maar ‘eerwaarde heren en dames’. Hiermee lijkt de toon in dit cyclische gedicht te zijn gezet. ‘Eerwaarde’ is heden ten dage in onze genivelleerde samenleving zeer ongebruikelijk en riekt in de thematiek die volgt naar op z’n minst licht cynisme. Oók is duidelijk dat de ‘heren’ in deze profetie van de dichteres de eerst aangesprokenen zijn, hier nadrukkelijk bedoeld in de zin van de verantwoordelijken voor datgene wat de mensheid wacht. Het gedicht heeft voor de lezers een onheilsboodschap in petto die onverbloemd aankondigt dat met name onze heren er niet veel van gebrouwen hebben, dat er geen kunst is achtergelaten. Met ‘kunst’ wordt vermoedelijk bedoeld de materiële en immateriële nalatenschap van de mensheid aan het einde der tijden, een plechtstatige formulering die Provoost in het gedicht reduceert tot alledaagse proporties: ‘als het allemaal is afgelopen’.
Het woord ‘cimbalen’ (v5) kennen we onder andere uit psalm 150. Deze slotpsalm van het bijbelboek roept op om God te loven, onder andere met cimbalen.
Dan lanceert Provoost in v6 opnieuw een woord dat rijk is aan betekenissen en connotaties, namelijk het woord ‘pluim’. In de thematiek van het gedicht wordt daarmee waarschijnlijk bedoeld een rookpluim: een gitzwarte, verstikkende rookwalm in de vorm van een paddenstoel die al dreigend opstijgt na een alles verwoestende explosie die het einde van de wereld markeert. Om de lezer zich de ernst van deze verzengende ontploffing te laten ervaren, refereert Provoost aan het indringende protestfilmpje, waarvan de inhoud is ontleend aan Tsjaikovski’s Zwanenmeer en dat ooit regelmatig op t.v. werd getoond als expliciete aanval van Greenpeace op de grootmacht Gazprom. Een commercial waaruit blijkt dat de aarde hetzelfde lot wacht als de ballerina wier lichaam na zóveel zwarte olie uiteindelijk bezwijkt.
Zowel aan het begin als aan het eind van het gedicht verwijst Provoost naar de schitterende, instrumentele solopartijen in het Zwanenmeer. Eerst naar de lichte, gracieuze klanken van de hobo en vervolgens naar de donkere, omfloerste tonen van de fagot. Mooi gevonden daarbij is de impliciete verwijzing naar de metaforische betekenis van zwanenzang als een laatste, dramatische zang die opklinkt in de wereld op zijn einde. Maar voor het doek valt, is er nog even de siddering van het publiek voor de élégance van de ballerina, zoals beeldend verwoord in de tweede strofe in de vorm van een traag oplopende opsomming, waarna in ellipsen als korte, hartstochtelijke staccato’s roem en glorie wegsterven:
Het zal mooi zijn en prachtig en adembenemend en onvergetelijk
uitverkochte zalen
applaus op de banken
eeuwige roem
sterren in de krant
Maar dan volgt in de derde strofe de grote ommekeer. De afzichtelijke gevolgen van de metamorfose -die de eens zo stralende ballerina ondergaat, die haar besmeurt en als verstikt achterlaat- waaien als ijzige winden door het theater, vanouds hèt kunstwerk van elkaar opvolgende culturen; een aaneengeregen streng van de homo ludens die uiteindelijk zichzelf te gronde richt omdat het spel een spelen met vuur is geworden.
En daarom, ‘eerwaarde heren en dames’, is het afgelopen met de mens en de mensheid. Wat achterblijft is de schampere, laatste klank van de fagot als een verstild verwijt dat het zo anders had kunnen zijn.
Krop
Anne Provoost
Uitgeverij Querido
ISBN 9789021464367