Gepubliceerd op: donderdag 6 oktober 2022

Delphine Lecompte – Onze laatste vakantie

 

In augustus 2018 gingen de oude kruisboogschutter en ik voor de laatste keer op vakantie naar het Noord-Franse vissersdorpje Audresselles. Inwonersaantal: 688. We huurden er sinds 2005 een klein vakantiehuisje van Pierre Dutertre, een joviale en genereuze alcoholist, wielrenner, diabeticus en ex-roadie van Johnny Hallyday en van de beruchte Bertrand Cantat en van een hele rist mindere Franse smartlapzangers. Pierre Dutertre had een inwonende junkiezoon met een groot hart voor dieren. De zoon heette Pierre-Louis, maar zijn vader en ik mochten Pilou zeggen.
Pilou had een boontje voor mij en gaf me soms drugs waarvan ik niet wist of het moest gespoten of gesnoven of ingezwolgen worden, en dus dumpte ik de drugs in de tuin van de enige huisarts van het dorp. Hij had nazisympathieën en bijna iedereen ging naar de huisarts van de metropool Boulogne-sur-Mer, al is metropool een groot woord voor een kneuterige en ietwat verwaarloosde havenstad met als voornaamste attracties een aquarium en een standbeeld van een plaatselijke Egyptoloog. Pilou vroeg soms of hij me mocht vergezellen wanneer ik wandelde met mijn hondjes langs het strand. Dan ging ik mee en luisterde ik naar zijn raaskallende verhalen over kraakpanden en over kameraadschap tussen sukkelaars in kraakpanden en over een harteloze moeder die vader en zoon in de zoon in de steek had gelaten voor een Montenegrijnse messenwerper die deel had uitgemaakt van het jaarlijkse circus dat neerstreek op het grasplein onder het Christusbeeld aan de rand van het dorp.

Ook dit jaar was er een circus met een kudde chagrijnige alpaca’s, twee stoïcijnse kamelen en een stokoude onvriendelijke kettingrokende clown. Maar geen Montenegrijnse messenwerper. Wel twee zeer aantrekkelijke acrobaten die met weinig kleren aan het Christusbeeld gebruikten om hun spieren te trainen, en ik bedacht me: Gerard Reve zou van dit zicht, van deze circusjongens, hebben gesmuld. Maar ik smulde evengoed. Ik vond Pilou sympathiek, nee zielig. Met hem wandelen en naar hem luisteren was altruïsme en het kostte me moeite. Ik had liever de vader dan de zoon.
Pierre Dutertre dronk Picon vin blanc vanaf 11u ’s ochtends, de deur van zijn woning stond altijd wagenwijd open en ik liep vaak naar binnen om mee te drinken. Dan luisterden we naar Bob Dylan en spraken we over Stefan Zweig die ik niet had gelezen. We spraken ook over porno voor vrouwen en over Balzac die ik wel had gelezen. Pierre Dutertre toonde me ook steeds dezelfde vier foto’s van een mollige gocartverhuurster uit Blankenberge met wie hij in 1975 een zachte naïeve romance had beleefd. Twee foto’s waarop de gocartverhuurster angstig kijkt naar een hamerhaai achter glas, en twee foto’s waarop de gocartverhuurster pseudo-sensueel een gifgroene cocktail drinkt met een oranje rietje. Een verfrommeld gekapseisd parasolletje verbergt gedeeltelijk haar onfortuinlijke karbonkelneus. Pierre Dutertre zei soms dat ik hem deed denken aan de gocartverhuurster uit Blankberge. Dan werd ik verlegen en rende ik terug naar het vakantiehuisje dat ik deelde met de oude kruisboogschutter.

We sliepen apart. Niet in 2005, maar wel alle jaren daarna. Vanaf 2014 werd mijn drankmisbruik problematisch, maar in 2018 liep het de spuigaten uit. Ik verborg het niet meer. En de oude kruisboogschutter fulmineerde niet meer, hij was bedroefd en dof en gelaten. Hij reed naar de Carrefour van Ambleteuse om literflessen goedkope witte wijn en zakken chips met baconsmaak voor me te kopen. Ik dronk de ganse dag en de ganse nacht. Ik huilde op het kiezelstrand. Ik probeerde Couples van John Updike te lezen, het choqueerde me. De promiscuïteit en de scrupuleloze geilheid deden me walgen. Omdat het zo mooi, zo fijn, zo superieur stilistisch neergeschreven was. Of omdat ik mijn moeder herkende in een van de personages.
Ik had een iPhone voor het eerst in mijn leven en ik gebruikte mijn mobiele data (er was geen internetverbinding) om telkens opnieuw naar We Are All Made of Stars van Moby te luisteren. Een hobbydichter uit Deinze sms’te me constant. Hij keek naar me op, naar mijn poëtisch talent (ik verzin niets). Ik sms’te hem terug met de uitgesproken wens om na mijn verblijf in Audresselles onze genitaliën met elkaar kennis te laten maken, ik voegde eraan toe dat ik van gewelddadige seks hield en dat ik hoopte dat hij groot geschapen was en dat ik dagen nadien nog pijn zou hebben tussen mijn benen, zodanig veel pijn dat ik vijf dagen aan mijn huis gekluisterd zou zijn zoals Emily Dickinson. De hobbydichter uit Deinze sms’te me nog één keer: ik ben een eenvoudige gevoelige romantische ziel, je vulgaire praat is me in het verkeerde keelgat geschoten bla bla bla…
Ik blokkeerde hem.
Ik deblokkeerde hem en zond hem woedende toxische venijnige kleinerende verwijten.
Toen blokkeerde hij mij.

De oude kruisboogschutter bezocht op eigen houtje kastelen en oorlogsmusea. Ik bleef in het vakantiehuisje vegeteren. Ik keek naar CSI Miami en Friends gedubd in het Frans. Ik probeerde het zuipen uit te stellen tot 13u, maar soms moest ik om 10u al enkele glaasjes drinken om het klappertanden en de nerveuze jeuk te remediëren. Op een dag ging ik toch eens mee op uitstap met de oude kruisboogschutter. We gingen naar het knusse pittoreske Wissant. Het claustrofobische nachtmerrieachtige Wissant. De oude kruisboogschutter wilde een donkerblauwe gebreide trui met dikke vergulde knopen voor me kopen, maar in het pashokje kreeg ik een paniekaanval. De trui dreigde me te versmachten. Ik raakte verwikkeld in een gevecht met de trui. Ik rukte de vergulde knopen van de trui, wierp de trui op de grond en stampte erop. De oude kruisboogschutter kalmeerde eerste mij, en daarna de winkeluitbaatster. Hij kocht sereen en waardig de verwoeste trui, en ook nog een kapiteinspet en een paar sokken voor zichzelf. Daarna gingen we naar het gemeentehuis waar er een collectie Aleoetenmaskers te bezichtigen waren. Ik had het in mijn hoofd gestoken dat die Aleoetenmaskers me zouden troosten en me misschien zelfs zouden genezen. Ik kreeg opnieuw een paniekaanval, op het parkeerterrein. Ik moest op de grond zitten, de perspectieven klopten niet meer. Onder was boven en boven was zijdelings, de auto was minuscuul en mijn pinken waren monsterlijk groot. De fles wijn in mijn rugzak was leeg en er was geen supermarkt in de buurt, ik dacht dat ik zou sterven.
De oude kruisboogschutter voerde me naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis. Een verrukkelijke doch zeer kille spoedarts die op een Nouvelle Vague filmster leek schreef me benzodiazepines en medicatie tegen hartritmestoornissen voor. Ik betrad een lukrake apotheek in Wimereux, de klant voor mij was een kaarsrechte Hollandse vrouw die mij ooit had gefotografeerd voor de literaire bijlage van De Standaard. Bianca, een fantastische krijgshaftige furie, pittig en zusterlijk en autonoom. Een taai lijf en een robuuste formidabele paardenstaart, je zou het nooit in je hoofd halen om eraan te trekken. Ik wilde niet dat Bianca me zou zien in mijn deerniswekkende alcoholistische staat, ik rende de apotheek uit en verplichtte de oude kruisboogschutter om op zoek te gaan naar een andere apotheek. De oude kruisboogschutter gehoorzaamde. Ik begon te twijfelen: was het wel Bianca geweest daar in die apotheek in Wimereux? Was Bianca niet kleiner en compacter? En sprak Bianca vloeiend Frans met een Parijse tongval?
En zo modderden we aan. ’t Is te zeggen: ik modderde aan en de oude kruisboogschutter hield er de moed in. Tegen beter weten in.

Plots waren we negen dagen verder, het was de voorlaatste dag en om een en ander goed te maken trakteerde ik de oude kruisboogschutter op een zeevruchtenschotel op het marktplein van Audresselles. Zelf at ik toast met zalmmousse, omdat die textuur eenvoudig en ongevaarlijk was. De textuur van de zalmmousse althans, die gleed naar binnen. Het toastbrood liet ik links liggen. De oude kruisboogschutter dronk eindelijk met me mee! Hij had niet veel wijn nodig om aangeschoten te raken. Hij werd vrolijk en baldadig, en eens terug in het vakantiehuisje bedreven we morsig en verbeten de liefde. Ik pijpte de oude kruisboogschutter en hij was dankbaar. We vielen in slaap in hetzelfde bed, maar ik stond reeds op om 3u30 en maakte een lange strandwandeling. Ik wilde zelfmoord plegen.
Nee.
Ik wilde de Aleoetenmaskers zien en ik wilde weten of het werkelijk Bianca was geweest daar in die apotheek in Wimereux. Terug in het vakantiehuisje maakte ik een pot chocoladepasta soldaat, maar de pasta bleef steken in mijn keel en ik moest een fles vermouth naar binnen kappen om de solide massa los te weken. Het was zes uur ’s ochtends, ik was We Are All Made of Stars beu geraakt en luisterde naar The Father Who Must Be Killed van Morrissey. Heel luid.
De oude kruisboogschutter stond op, nog steeds glunderend. Hij bedankt me voor de duizendste keer voor de pijpbeurt. Ik zei: ‘Het is normaal, don’t mention it. Ik moet de Aleoetenmaskers zien, anders ga ik sterven.’ Maar de tentoonstelling was afgelopen, ik had mijn kans verkeken. Niettemin bleef ik leven.

Terug in Brugge had ik opnieuw een internetverbinding en alle drank en alle benzodiazepines en bijna alle gewelddadige necrofiele tegelleggers en sadistische robuuste walvisvaarders van de wereld. Ik mailde Bianca, het was Bianca geweest daar in die apotheek in Wimereux. Zie je wel! Ik werd zieker en zieker. Ik ontmoette de voormalige vrachtwagenchauffeur, ook een alcoholist. Een alcoholist met geurige adembenemende aanbiddelijke Nazarenerharen die hij goed verzorgt. De rest van zijn lijf verzorgt hij minder goed en zijn ingewanden negeert hij in de mate van het mogelijke.
Maar dat verhaal heb ik al uit de doeken gedaan.
Het verveelt me.

Nu ben ik nuchter, reeds meer dan zestien maanden. Zestien maanden en twee dagen om precies te zijn.
Het verveelt me.
Maar soms valt het mee.
Vandaag valt het niet mee.
Vandaag is het ellendig en deprimerend.
Om toch in schoonheid te eindigen, een naam: Bianca. Nee, Jezus.

Over de auteur

Delphine Lecompte