Gepubliceerd op: maandag 5 september 2022

EI 332: Harry van Doveren – OP DE MARKTRUÏNE EEN DRIEWIELIGE UIENHANDKAR

 

<——————————

geworpt.
weegt.verworpt.

afvalt. teveelt.

onbruikbaart.Paard.

ietst.

 

—————|—————-

te drie. te
driewielig.

te kar. te mannen.

te uien.

te kiezen.

 

——————————>

onmogelijker. maker.
 

plaatser. leger.

achter. later.

gesnelder.

 

 

mijn thuis mijn winkel mijn toonbank mijn uien
de muren de keuken de N … de NN … de NNN …
achter onkruidgordijnen

de N   … hier overleefde niemand
de NN … hier gebruikte niemand
de NNN… hier niemand van lawaai van toewijding van zelfzucht

hier eet mie niem
hier drinkt mie niem
hier loves mie niem
hier mad mie
hier dumpt mie

 

Waarom horen woorden bij elkaar?

Soms omdat ze qua betekenis bij elkaar passen. Er lopen altijd meerdere semantische lijnen door een verzameling woorden. Zo is er in deze verzameling woorden een economische lijn: ‘markt(..)’, ‘winkel’, ‘toonbank’, ‘eet’ (als consumptie), ‘drinkt’ (als consumptie). Er is ook een oorlogslijn: ‘leger’, ‘hier overleefde niemand’, ‘lawaai’, ‘toewijding’. Er is ook een overconsumptielijn: ‘afval(..) teveel(..)’, ‘te'(6x), ‘zelfzucht’, ‘dumpt’. Er is bovenal een historische lijn: ‘-ruïne’, ‘uienhandkar’, ‘Paard’, ‘toonbank’ – woorden die lang uit het straatbeeld en dagelijks gebruik verdwenen zijn.
Daarnaast herkennen we combinaties woorden -met name in de derde kolom van het eerste deel van het gedicht (zouden we dat een strofe noemen?)- die vaste uitdrukkingen oproepen: ‘onmogelijker’ + ‘maker’ -> het onmogelijke mogelijk maken; ‘plaatser’ + leger -> legerplaats; ‘achter’ + ‘later’ -> achterlaten.

Soms omdat woorden samen een welgevormde zin vormen. Dat is niet het geval in dit gedicht. Toch komen we combinaties van woorden tegen die op een “normale” manier ook in een grammaticaal welgevormde zin zouden kunnen voorkomen: ‘te kiezen’, ‘mijn winkel’, ‘de keuken’, etc. In de tweede strofe van het tweede deel van het gedicht staan zelfs twee keer drie woorden achter elkaar die een volledige zin zouden kunnen zijn: ‘hier overleefde niemand’ en ‘hier gebruikte niemand’.
Maar toch. De gebruikelijke syntaxis speelt in dit gedicht een ondergeschikte rol. Het geeft de voorkeur aan andere manieren van ordenen.

Bijvoorbeeld een spatiale manier van ordenen. Dat valt met name op in het eerste deel van het gedicht waarin de woorden verdeeld zijn in drie kolommen. Er staan pijltjes naar links en rechts. Dat doet denken aan verleden, heden en toekomst, wat aansluit bij de semantische historische lijn. Het doet ook denken aan evenwicht. Niet alleen omdat het een beetje lijkt op een ouderwetse balans in de kruidenierswinkel, maar ook door de verbinding van twee uitersten. Er is een relatie met de economische en overconsumptie semantieklijnen. Misschien is het veelzeggend dat er geen visueel evenwicht is: daarvoor zou de tekst in de rechterkolom rechts uitgelijnd moeten zijn.
De linker kolom bevat “woorden” die eindigen op een t-klank. In de middelste kolom staan woordduo’s, waarbij het eerste woord steeds ‘te’ is. De rechter kolom bevat weer losse woorden die allemaal op ‘-er’ eindigen. Achter alle woorden of woordduo’s in de kolommen staat een punt. Het zijn fragmenten. Losse dingen. De woorden in de linker kolom kunnen we allemaal opvatten als wijzend op iets wat is afgedankt of afgeschreven. De rechter kolom daarentegen wijst met de ‘-er’ uitgang op de vergrotende trap. Alles sneller, groter, meer. Daartussen speelt de middelste kolom listig met een dubbele functie van het woordje ‘te’. Enerzijds wijst het op overschot: te veel, te vaak, te duur. (En ook ‘te driewielig’ – een handkar is volgens Wikipedia een “tweewielig vervoermiddel”.) Anderzijds wijst het op actie: te denken, te lopen, ‘te kiezen’. We kunnen het zelfs lezen als een oproep tot actie. Maar wat valt er ‘te kiezen’ als er links het afdanken is, rechts het vergroten en in het midden het overschot? Misschien geeft de rechter kolom toch een soort programma voor de toekomst: het onmogelijke mogelijk maken, plaatsen ‘leger’ maken, onze huidige gewoonten achterlaten. En dat zo snel mogelijk (moeten we dat ‘gesnelder’ lezen als duidend op urgentie met het oog op de klimaatsverandering, of veeleer -in combinatie met de vergrotende trap- als duidend op het accelerationisme?).

De ordening is in het restant van het gedicht anders. Geen kolommen meer, maar drie strofen onder elkaar. Dat lijkt al veel meer op hoe gedichten er normaal uitzien. Geen punten meer om de woorden extra van elkaar te scheiden. Geen komma’s ook, hoewel de eerste strofe toch begint met twee opsommingen. De overgang van ‘mijn’ in de eerste versregel naar ‘de’ in de tweede lijkt in lijn te zijn met de overgang in de structuur van het gedicht van puur persoonlijke associatieve herinneringsfragmenten naar bijna gewone taal. Deze strofe introduceert een bijzondere opsomming met ellips: ‘de N… de NN… de NNN…’ en dit drievoudig stotteren bepaalt de ordening van de strofe die erna komt. Er is iets, een woord, wat niet gezegd wordt. Misschien niet gezegd mag worden, misschien zelfs niet gezegd kan worden. Toch lijkt doordat er steeds een ‘N’ meer staat de neiging en het verlangen om het te zeggen steeds sterker te worden.
Vanuit de oorlogslijn kunnen we het vermoeden krijgen dat het gaat om een onderduiker ‘achter het rookgordijn’. En de onderduiker was officieel natuurlijk ‘niemand’, was er niet. Er mocht ook niet over gesproken worden. En als je dat toch dreigde te doen, dan beet je het af na de eerste klank.

Vanaf de tweede strofe is de herhaling van het woord ‘hier’ de bepalende ordening. Spatiaal, inderdaad. Maar is het steeds hetzelfde ‘hier’? Horen de herinneringsfragmenten bij een en dezelfde gebeurtenis? Wat hebben de herinneringen aan de markt en de handkar te maken met de herinneringen ‘thuis’? Zijn het fragmenten die door associatie ‘hier’, in dit gedicht, bij elkaar zijn gekomen? Is ‘hier’ de ‘marktruine’ uit de titel? Of ‘mijn winkel’, of ‘de keuken’, of nog iets/ergens anders, of allemaal?
De derde strofe heeft de ‘and’ van ‘niemand’ afgehaald en heeft het over ‘niem’. In combinatie met ‘mie’. Dus miniem? Of eerder ‘mie’ als klankweergave van het Engelse ‘me’? De strofe gaat over op meer Engelse woorden: ‘loves’, ‘mad’ en het werkwoord “dumpen” dat wij uit het Engels hebben overgenomen.
Ook hier weer hebben we de mogelijkheid om met een verhaal de fragmenten aan elkaar te smeden: zat er een geallieerde soldaat verborgen? Het kind kende die taal niet, begreep het maar half.
We hebben ook weer de mogelijkheid om het in een groter verhaal te plaatsen: Engels als symbool voor globalisering en neoliberalisme.

Maar dat staat er allemaal niet. Het gedicht is zo gefragmenteerd en weinig expliciet dat we er zelf van alles bij kunnen bedenken om er zin aan te geven. De fragmenten kunnen je eigen persoonlijke herinneringen oproepen, je kunt het gedicht beschouwen vanuit elk willekeurig -isme of denker uit de geschiedenis van de mensheid. Bij aandachtige lezing begint het ook vanzelf te borrelen van de gedachten, gevoelens en associaties. Maar kan dat zomaar willekeurig alles zijn? Ook dit gedicht gaat niet over grasmaaien.

Tot slot nog dit: het is een ongebruikelijk gedicht. Het doet me verrassend genoeg nog het meeste denken aan horror van Lucebert. Het vervlechten van semantische (associatie-)lijnen, het spelen met het Engels. Lucebert kiest voor klank en ritme, muzikaliteit en temporaliteit voor de ordening van zijn gedicht en de semantische lijnen vallen binnen een coherent thema. Het gedicht van Harry van Doveren kiest juist voor spatialiteit in de ordening en verwelkomt de fragmentering met open armen.

 

vondel

 

vondel
Harry van Doveren
Uitgeverij crU
ISBN 9789079993369

Over de auteur

Jeroen van den Heuvel

- Jeroen vertaalt poëzie en kinderboeken. Daarnaast schrijft hij essays over poëzie. Hij is redacteur van ooteoote.nl.