Gepubliceerd op: donderdag 22 september 2022

Delphine Lecompte – De kreupele apotheker en de heidense geitenhoedster

 

In de lente en de zomer en de herfst van 2014 waren de kreupele apotheker en de heidense geitenhoedster mijn beste vrienden. De apotheker was vijftig, de geitenhoedster was tachtig en ik was een rusteloos wrak.
Ik deed vrijwilligerswerk en zo kwam ik terecht bij de heidense geitenhoedster. Ze zat in een rolstoel en haar vuile kwieke bijtgrage bastaardhondje moest worden uitgelaten. Ze was niet echt een geitenhoedster, ze kwam uit een adellijke familie en ooit had ze drie geitjes gekregen van haar vader. Heb ik haar verhaal al verteld? Het is mogelijk. Dan vertel ik het nu met veel plezier opnieuw.

De geitenhoedster heette Patricia. Patricia hield van haar vader die niet van adel was. De vader was een sluwe joviale ondernemende baggeraar. Hij had een papegaai en een houten been, zoals een piraat in een kinderboek. Hij rookte mentholsigaretten en werd constant verliefd op corrupte minderjarige degenslikkers die bot en soms op overdreven agressieve wijze zijn avances afwezen. De moeder was een gravin, ontzettend kil. Ze had geen papegaai en geen houten been. Ze nipte van zuinige sherryglaasjes, at taaie toffees uit Dublin en liet zichzelf hooghartig het hof maken door mediocre ontdekkingsreizigers, bijgelovige scheepsherstellers en roekeloze taxidermisten. Ze hield niet van Patricia, omdat Patricia een zwaarlijvige lesbienne was met chronische oogblindvliesontstekingen en zwemmerseczeem.
Patricia kon pianospelen, en hoe! In 2014 speelde ze niet meer, maar volgens de geitenhoedster zelf was ze een virtuoze pianiste geweest in haar twintiger jaren. In Polen had ze haar grootste successen genoten: chique loges met hoopjes kaviaar en cocaïne op de tafelbladen en armzetels, wellustige garnalenpelsters die hun fantastische ranzige seksuele verbeelding en lenigheid aanboden, staande ovaties, en hese stamelende ontwapenende fans in de regen met verflenste tulpen en doorweekte opgezette marters na de voorstelling.
Maar eerst dus die pijnlijke kindertijd tussen drie aardige baldadige geitjes, een kille genadeloze adellijke moeder en de gulle onstuimige vaak op zee vertoevende vader. Ja, het klinkt als een sprookje.

Patricia had een oudere broer en een zus: verschrikkelijke schepsels.
De broer was een sadistische sociopaat die Patricia het leven zuur maakte en die molletjes folterde wanneer Patricia niet thuis was en hem niet kon tegenhouden met een spade of een sabel.
De zus van Patricia was vaag en vals en hypocriet. Ze was tien jaar ouder dan Patricia en op haar negentiende vertrok ze naar Moldavië om eindelijk een autonome hoedenmaakster met bulimia te worden. Het was haar kinderdroom en er werd nooit meer iets van haar vernomen.
Patricia fascineerde me. Was ze een mythomaan of had ik eindelijk iemand ontmoet met een rijkere vruchtbaardere grimmigere wredere en eenzamere kindertijd dan de mijne?

Het verleden van de kreupele apotheker was saai in vergelijking met Patricia en mezelf. Hij was enig kind. Zijn vader was een alcoholistische neuroloog die stikte in een minuscuul brokje kippenlever toen de kreupele apotheker acht was. De moeder pleegde een maand later zelfmoord met een gifbeker. De kreupele apotheker werd opgevangen door de broer van zijn vader zaliger, een touwslager. De touwslager was lankmoedig maar te zwijgzaam naar de zin van de kreupele apotheker. De kreupele apotheker ging naar een bos, liet zichzelf verwilderen en werd tot en met zijn achttiende opgevoed door wolven. Daarna werd hij pas echt apotheker en hij trouwde met een stugge doch betrouwbare anemische vrouw die verre familie was van Emile Zola. De kreupele apotheker wilde niet vertellen hoe hij kreupel was geworden.

Hij at elke avond wanneer zijn apotheek gesloten was radioactieve aardbeien en marsepeinen clementines op de pianokruk van Patricia. De kreupele apotheker klaagde vaak over zijn bloedeloze boekhoudster die net als de geitenhoedster Patricia heette, en die te pas en te pas de uitdrukking ‘honi soit qui mal y pense’ gebruikte. De bloedeloze boekhoudster kwelde hem omdat ze niet aan zijn kant stond en hem verklikte bij de fiscus wanneer hij enkele zetpillen en vijf of vijfhonderd tubes aftenzalf in het zwart verkocht.
Ik dronk bier en soms at ik rolmops, maar meestal was ik te verlegen om rolmops te eten. Ik hield van rolmops omdat het bijeen werd gehouden door een mooi gaaf plat houten stokje. Ik klaagde nooit en ik vertelde weinig over mijn leven dat weinig gebeurtenisvol was: het drankzuchtige verdoemde oersaaie onverkwikkelijke leven van een bipolaire sukkelachtige egocentrische dichter.
Patricia dronk liters wijn uit een kartonnen doos met soms een walvis als tekening (witte wijn) en soms een ezel of molen (rode wijn). Ik was degene die de boodschappen deed en wandelde met het hondje. De kreupele apotheker maakte aan de lopende band flauwe grappen en Patricia zette het volume van het televisietoestel stiller als de huilbuien van de incestoverlevenden of de kreten van de giraffen teveel op haar zenuwen begonnen te werken. Ze keek uitsluitend naar Franse talkshows met incestoverlevenden op een platform en een begripvolle agressieve interviewer, en naar dierendocumentaires waarin giraffen werden gecastreerd. Ik begreep die keuzes.
De incestoverlevenden droegen bijna altijd dikke donkerbruine pruiken die overduidelijk dikke donkerbruine pruiken waren, en de mannen die de giraffen castreerden droegen meestal T-shirts van Def Leppard of Queen.

Patricia had een lodderoog en kale plekken. Ze roddelde nooit over haar buren. Haar buren spraken constant kwaad over haar, omdat ze zoveel wijn en massagetoestellen en rolmops liet leveren. De kreupele apotheker plakte een duurdere prijs op de massagetoestellen en verkocht ze in zijn apotheek. Het was een hele kleine apotheek in de schaduw van de Sint Jacobskerk, ernaast lag een grote antipathieke speelgoedwinkel waar ik eens uit verveling een plastieken gazelle, een houten okapi, een pluchen draak en een circusfiets heb gekocht. Zo gaat het leven ook voorbij. Enkel de plastieken gazelle heb ik nog, maar mocht er een dief mijn woning betreden en de gazelle meenemen dan zou ik niet ontroostbaar zijn.
De vriendschap tussen de kreupele apotheker, de heidense geitenhoedster en mezelf was ook een manier om de tijd te verdrijven, maar het was beter dan zielig en ziekelijk rond te waren in een antipathieke speelgoedwinkel om dan kort voor sluitingstijd misnoegd de winkel te verlaten met zogezegd geschenken voor de boorling van mijn ex-collega Lara van het vivisectiecentrum. De vriendschap tussen ons drieën werd almaar inniger en wanhopiger en fantasievoller, en op een dag besloten we om naar Bosnië te emigreren. De bewindvoerder van Patricia was eens op bezoek gekomen en hij had gezworen dat ik Bosnisch was, ik ontkende het maar hij hield voet bij stuk. En zo kiemde het idee bij ons. Bosnië kenden we van de gruwel in de jaren negentig. Maar in de zomer van 2014 was Bosnië onze gloedvolle paradijselijke eindbestemming. We zouden er sterven.

Eerst zouden we er genieten (in de mate van het mogelijke) en daarna zouden we er beurtelings de pijp aan Maarten geven. Patricia zou er pianospelen en geiten hoeden. De kreupele apotheker zou ons vertellen hoe hij kreupel was geworden en hij zou sappigere aardbeien eten, maar de marsepeinen clementines zouden hun luister en smaak verliezen in Bosnië. Althans dat vermoedde hij.
Ik zou gedichten schrijven, masturberen, joggen en minder benzodiazepines nemen. We zouden geen televisietoestel bezitten.Patricia zou het Bosniëproject bekostigen, het was in kannen en kruiken. Helaas kwam er een haar in de boter: acuut leverfalen. Niet van mij, maar van Patricia. De kreupele apotheker haakte af toen het braken begon. Ik bleef dapper de rug strelen van de heidense geitenhoedster. Het braaksel was geel en de emmer… ik ben de kleur van de emmer vergeten. Misschien braakte de heidense geitenhoedster in de vierkanten kuip die de thuisverpleegster elke ochtend gebruikte om de voeten en kuiten en genitaliën van Patricia te wassen. Ik ben de kleur van de kuip vergeten, beige of bruinig. Patricia werd opgenomen in het ziekenhuis. De oude kruisboogschutter voerde me naar het ziekenhuis en bleef wachten op het parkeerterrein. Het was bijna winter en Patricia klaagde over de koude kamer en de barse onverschillige mentaliteit van het personeel. Op het kleine televisiescherm was er een bloedstollende snookermatch aan de gang. Na de korte ziekenhuisopname werd Patricia overgebracht naar een mondain rusthuis voor welgestelde gravinnen, cynische notarissen en gepensioneerde oncologen. Voor gevallen adel ook. Maar hoe je het ook draait of keert: het was het vagevuur.
De kamer was groter dan de danszaal in Diksmuide waar ik als zesjarige een jazzballetcursus had gevolgd en genadeloos werd gepest door twee meubelmagnaatdochters met zwiepende vlechten en koddige sproetjes op hun ouwelijke wangen. De rest van de cursisten volgde het voorbeeld van de meubelmagnaatdochters, en na twee lessen hield ik het voor bekeken en spijbelde ik en leerde ik een sensuele stokoude verdorven sponzenverkoper kennen die me leerde pijpen. Eerst hem, en daarna zijn tweelingbroer.

Patricia kon al jaren niet meer dansen. En toen ze wel nog kon dansen liet ze het over aan anderen en rookte ze opium in een weide naast discotheek Beetlejuice. Ze kuste een Zweedse fotografe, gepassioneerd. De Zweedse fotografe likte de vulva van Patricia, teder en nauwgezet. Kundig en genereus. Patricia zei dat het rusthuis een concentratiekamp was en ze hoopte snel te sterven.De vrouw van de kreupele apotheker kwam de danszaal binnen met een doos hard snoepgoed en prachtige paarse servetten met vlinders en grassprietjes in de hoeken en een verstandige parmantige haas in het midden. Een overschot van een of ander Paasfeest.
Ik bezocht Patricia niet meer.
Ik kreeg het druk met een aantal schrijfopdrachten.
Dat is een leugen. Niemand gaf mij schrijfopdrachten in 2014. De waarheid was dat ik geen zin meer had om de jammerende brakende incontinente bittere smerige gemene zwartgallige Patricia aan te horen. Een week en een maand of zeven gingen voorbij en ik wende aan een leven zonder Patricia. Ik kwam de kreupele apotheker tegen in de supermarkt. Er lag een kangoeroesteak in zijn boodschappenmandje, en hij hield een knoestige pompoen tegen zijn borst geklemd. Als een kind dat in het Andesgebergte tegen een condor beschermd moest worden. De kreupele apotheker zei dat Patricia was overleden en dat niemand welkom was op de begrafenis. De zus en de broer hadden alles geregeld. De vleugelpiano stond al in de veranda van de zus die plots weer was opgedoken en zich had gevestigd in een lelijke villa in Diepenbeek, en de broer had de houtsneden van Edgard Tytgat bemachtigd: enkele krakkemikkige woonwagens en drie loeiende schapen naast een bedlegerige profetische man met paniekerige ogen en blote voeten die door een grijnzende zon of maan worden beschenen.
Samen met de vrouw van de kreupele apotheker plunderde ik de rest van het huis: een koffiezetapparaat, een toilettas met Victoriaanse paardencarrousels, een massagetoestel, en rolmops. Veel rolmops. ‘Neem meer, neem meer! Pak, pak! Graai, graai!’ maande de vrouw van de kreupele apotheker me aan. Maar ik had niets nodig en het huis van Patricia was onpersoonlijk en terneerdrukkend geworden. Ik dacht aan Bosnië, ons bespottelijke project. We maakten geen schijn van kans. Maar ik was blij dat ik het tijdelijk had geloofd. Blij dat ik drie seizoenen lang echt had gedacht dat onorthodox geluk in Bosnië voor het grijpen lag.

Het was wonderlijk dat ik bevriend was geweest met een kreupele apotheker en een heidense geitenhoedster in de lente en de zomer en de herfst van 2014. Jammer dat er geen foto’s waren van ons goddeloos verbond.
Nu lijkt het een verzinsel.
Nee, nee, nee.
Geen foto’s nodig.
Geen mensen die me geloven. Geen pottenkijkers. Het was een warme onbezorgde gelukzalige episode in mijn leven, in ons leven. Ik weet het en dat volstaat. De kreupele apotheker weet het ook. Het hondje van Patricia werd geëuthanaseerd en ik kocht een puppy in een gehucht vlakbij Sint-Niklaas. De puppy was eerst eigengereid en bazig, maar hij draaide bij en we werden onafscheidelijk. Ik kreeg plots schrijfopdrachten bij de vleet en ik werkte gedisciplineerd aan een oeuvre. Ik haatte het woord oeuvre en ik haatte mijn ijdelheid als schrijver. Ik haat het woord oeuvre en mijn ijdelheid nog altijd.
Meer heb ik niet te melden.

Over de auteur

Delphine Lecompte