Gepubliceerd op: donderdag 4 augustus 2022

Delphine Lecompte – Ik ben Goudlokje en ik lust er wel pap van

 

Mijn moeder had een streng grimmig vermanend boek met Engelse sprookjes en nursery rhymes, waaruit ze me soms gespeeld streng en grimmig en vermanend voorlas wanneer ze op bezoek kwam. Goudlokje en de drie beren sprak meteen tot mijn verbeelding. Een gezellig huis vinden, er binnenbreken, rondkijken, snuisteren in de laden, heerlijke pap eten, een stoel breken en je tenslotte nestelen in het beste bed om te bekomen van de te gulzig naar binnen geschrokte pap en van je eigen overmoed. Ik zou Goudlokje worden. Alleen haar uiterlijk stak me tegen: mooi, blond, jong, guitig, saai. Maar mijn moeder vertelde me dat Goudlokje in het oorspronkelijke verhaal een bejaarde, lelijke, grofgebekte vrouw was geweest die eigenlijk in een gesticht thuishoorde. Zalig! Dit was de vrouw aan wie ik me zou spiegelen.

Het eerste huis dat ik binnenbrak was het huis van de vereenzaamde Russische gravin in de Biezenlaan in De Panne. Ik was zeven en woonde bij mijn grootouders in de Toeristenlaan, vlakbij hotel Seahorse waar vaak wurgmoorden werden gepleegd en waar ik eens een pluchen pandabeer had gekregen van een blind geworden ontdekkingsreiziger die buiten stond om zijn pijp te roken en me vroeg hoe laat het was. Ik antwoordde: ‘13u12.’ Hij zei dat het een grappig antwoord was en dat ik een pluchen pandabeer had verdiend.
Terug naar de gravin: ze woonde helemaal alleen in een villa die ik reeds goed had bestudeerd met mijn verrekijker. Er waren twintig kamers en in elke kamer stonden paspoppen met Pruisische hoofddeksels, houten xylofoons uit Senegal en opgezette reigers. Ik wist dat de vereenzaamde Russische gravin elke woensdagvoormiddag naar de markt ging om sponzen en braadsleden en druiven en cavia’s en strijkplankhoezen en goudvisvoer en artisanaal snoepgoed en goedkope sporthorloges voor haar geïnstitutionaliseerde broer te kopen. Op een dag raapte ik mijn moed bijeen en brak ik binnen, de achterdeur was niet afgesloten en dat stelde me enigszins teleur, alles verliep te gemakkelijk. Maar eens binnen was ik de koning te rijk: ik trok de kleerkast open en probeerde alle delicate knisperende glanzende exotische paradijsvogelachtige gewaden uit. Mijn lievelingskleed was groen met pailletten. Op de bodem van de kleerkast vond ik zwemvliezen en een hoge hoed, ook die trok ik aan. Door de zwemvliezen struikelde ik, ik probeerde houvast te vinden aan een klein ornamententafeltje en stootte per ongeluk vijf porseleinen rococopapegaaien en zes kristallen soepschildpadden omver. Alle beeldjes vielen op de grond, maar de papegaaien waren nog te redden.

Ik ging op zoek naar secondelijm. Ik trok koortsig verschillende laden open, maar ik vond geen lijm. Ik vond wel veel sierlijke messen en pornocassettes. Ik wilde de pornofilms graag bekijken, maar er was nergens een toestel om ze af te spelen. Met de messen ging ik naar de grote luxueuze badkamer. Ik trok de zwemvliezen, de hoge hoed en het groene kleed met pailletten uit en nam een heet bad met aromatische oliën die niet heel aangenaam roken, te medicinaal. Met het langste mes maakte ik kleine sneetjes in mijn polsen, tot ik iemand hoorde binnenkomen. Ik sprong vlug de badkuip uit en wikkelde mijn bloedende druipende lijfje in een grote wijde paarse badjas die geen vocht opslorpte en heel zwaar woog. Het was vals alarm, het was de postbode geweest die een reclamefolder van een likeurenzaak in het Noorden van Frankrijk door de nauwe brievenbus had gepraamd. Geërgerd keerde ik terug naar de badkamer. Ik liet het water weglopen en trok het groene kleed weer aan, maar de zwemvliezen en de hoge hoed vond ik plots aanstellerig en ik wierp ze uit het raam.

Toen ging ik naar de keuken en at ik voor de eerste keer popcorn, voor de eerste keer cashewnoten, voor de eerste keer gedroogde vijgen, voor de eerste keer geglaceerde kastanjes, voor de eerste keer mangochutney, voor de eerste keer struisvogelsteak, voor de eerste keer truffelmayonaise, voor de eerste keer gorgonzola, en voor de eerste keer passievruchtensorbet. Ik dronk een glas rode wijn en luisterde naar een plaat van Cole Porter. En daarna naar een prachtig Russisch mannenkoor dat klonk alsof elk lid met blote handen tijgers en kannibalistische luchtballonvaarders kon verscheuren maar ook rauwe rake gevoelige sonnetten over de maan en het menselijk tekort kon schrijven. Ik dronk een tweede glas rode wijn en fantaseerde over zo’n Russisch koorlid, overmeesterd worden, gekneveld en…
En toen stond de vereenzaamde Russische gravin in de keuken met haar uitpuilende boodschappenmand en kwade blosjes op haar wangen. Ik stamelde: ‘Sorry, zwemvliezen, soepschildpadden, sierlijke messen, Russisch mannenkoor erg mooi, popcorn voor het eerst.’
De gravin lachte en zei: ‘Rode wijn niet voor het eerst.’ Dat klopte: mijn grootouders gaven me regelmatig een glas rode wijn, weliswaar aangelengd met water. Al vergaten ze soms het water, vooral wanneer ze ruziemaakten over mijn opvoeding of over Otto e Mezzo van Fellini. Mijn grootvader haatte die film, haatte Marcello Mastroianni.
De vereenzaamde Russische gravin schonk me een derde glas wijn uit. Zelf dronk ze gulzig en uitdagend van een kloeke boerse wodkafles zonder tekeningen of andere franjes. Gewoon het woord wodka in Cyrillische blokletters op een scheef etiket: bodka. Ik kwam erachter dat we dezelfde interesses hadden: The Marx Brothers, Inca’s, bouviers, walvissen, Potifar, het kubisme, necrofilie, taxidermie, goudkoorts, Wild Bill Hickok, touwslagers, buiksprekers, okapi’s, de visioenen van Catharina Emmerich, anorexia, Dostojewski, Javaanse schaduwpoppen, Repelsteeltje en Klaus Kinski. We werden hartsvriendinnen en ik kreeg een sleutel van de voordeur. Dat was de eerste en de enige keer dat binnenbreken in een huis zo goed afliep, dat ik als het ware werd beloond.

Later brak ik binnen in de verkeerde huizen en kreeg ik slaag en verwensingen naar mijn hoofd. Er waren ook nooit platen van Cole Porter en Russische mannenkoren, geen zwemvliezen, geen hoge hoed, geen gorgonzola, geen porseleinen rococopapegaaien, geen kristallen soepschildpadden, geen badkuip, geen bodka, geen vergiffenis. Soms werd de politie erbij gehaald, maar meestal vonden de eigenaars het prettiger om zelf een straf te bedenken.
En nu?
Nu woon ik nergens.
Nu zwerf ik rond.
Zielig, ontredderd, armlastig, nomadisch.
Vandaag (donderdag) verblijf ik in het paleis van de oude kruisboogschutter, maar morgen (vrijdag) zal ik vermoedelijk opnieuw in de beschimmelde huurwoning van de voormalige vrachtwagenchauffeur vertoeven. In de tuin van de misantropische antipathieke Bernadette voel ik me nog het best, we drinken altijd water en we praten genoegzaam over onze gemeenschappelijke liefde voor reuzen, kliffen, schelpen, terriërs, nijlpaarden, vleermuizen, onschuldige onderwaterlassers en Emily Dickinson. We maken altijd plannen om eens een weekend naar Londen te gaan en om een avondcursus paardengebitverzorging te volgen. Maar het komt er nooit van.

Over de auteur

Delphine Lecompte