Gepubliceerd op: donderdag 25 augustus 2022

Delphine Lecompte – De blaasontstekingen van Rafaël en vele anderen

 

Ik luister gefascineerd naar de verkeerd gelopen prostatectomie van de struise ex-nachtportier Rafaël. Zijn naam past niet bij zijn lelijke tronie, zijn gelige vingernagels en zijn marginale status. Hij is een gescheiden kettingroker met een bierbuik en een verbleekte gevangenistatoeage van een halfnaakte roodharige Ierse mandenweefster schrijlings gezeten op de rug van een allesbehalve fabelachtige bruinvis met een misvormd spuitgat op zijn platte schedel. Rafaël draagt altijd een turkooisblauwe bermuda met mosterdvlekken, en bijna nooit een hemd of een trui. Soms wringen zijn handen een pet van Houston, Texas. Maar ik zag de pet nog nooit op zijn hoofd zitten om hem tegen het zonlicht te beschermen. Rafaël is naïef en cynisch, racistisch en vrijgevig, raadselachtig en vulgair, agressief en poëtisch. Op Kerstavond vorig jaar gaf hij me een blikje krab en een cd van Kris Kristofferson, omdat hij dacht dat ik eenzaam was. Maar ik was niet eenzaam en het blikje krab heb ik aan de voormalige vrachtwagenchauffeur gegeven, en de cd moet ik nog beluisteren. Het is niet dringend.

Rafaël staat de godganse dag op de drempel van huis nummer negen in de Hoedenmakersstraat. Hij huurt daar een zolderkamer. Roken moet buiten gebeuren en de andere bewoners zijn griezels: een fiere pedofiel met een hazenlip, een lijmverslaafde Syrische tweeling, een neonazi met een tijgerpython als huisdier en een minderjarige degenslikker als boksbal, een morbide stukadoor met een schizofrene moeder die elke dag op bezoek komt en in de gang kakt, een imbeciele vogelwichelaar die sperwerskeletten en voodooparafernalia laat rondslingeren op de traptreden, en een blinde beiaardier die altijd aan het pochen is over de vele louche televisiepriesters en puriteinse bobijnsters die hij in een woestijn in Nevada heeft vermoord toen hij nog geen blinde beiaardier was maar een weinig gevraagde stuntman.
Rafaël verdraagt zijn medebewoners mild en stoïsch en berustend en lankmoedig en met humor en groot mededogen. En hij deelt ongevraagd sigaretten en frangipanecakejes en punaises en Tsjechische pils uit aan de akelige medebewoners van gebouw nummer negen in de Hoedenmakersstraat te Brugge. Met andere woorden: Rafaël heeft zijn engelachtige naam toch niet gestolen, de naam past wel bij hem. Ondanks de bruinvis en de gelige vingers.

Rafaël heeft altijd kwalen en tumoren en hartritmestoornissen. Veel melanomen. Hardnekkige voetwratten en vervelende psoriasisverhardingen op zijn handpalmen. Daar vertelt hij sappig en gedetailleerd over. Hij klampt voorbijgangers aan, maar Thierry de marathonloper heeft geen tijd, de melancholische baggeraar wimpelt hem af, de ontslagen kraanmachinist loopt hem straal voorbij, de heilige Ria is op weg naar haar avonddienst in de frituurmandenfabriek, en de toeristen begrijpen hem niet. Wie blijft er over?
Ik.
Ik luister graag naar de sores en pus en blaassondes en echografieën van Rafaël. Al moet ik bekennen dat ik op sommige dagen een omweg maak en de Hoedenmakersstraat vermijd wanneer ik naar het huis van de voormalige vrachtwagenchauffeur ga. Achteraf voel ik me dan schuldig: twintig minuten per dag een luisterend oor bieden aan Rafaël, het is niet zoveel gevraagd. Bovendien hou ik van zijn lome, vriendelijke, vreemd rustgevende uiteenzettingen waarin etter en misselijkheid en fecaal braken en kantje boord narcose en dramatische diagnosen de hoofdtoon voeren. Ik ben opgegroeid door harde ascetische intellectuelen die me verafschuwden en opsloten in een donkere kamer wanneer ik buikgriep en/of koorts had en dreigde te braken. De enige pijn die ik mocht uitspreken was existentiële pijn. Fobieën en neurosen werden vrolijk aangemoedigd, maar verkoudheden en indigesties werden streng bestraft. Of genegeerd. Als volwassene kwam ik erachter dat het bij de meeste mensen net omgekeerd is: zij hebben geleerd dat ze de kwellingen en perversies van de geest moeten toedekken en voor zichzelf houden, maar dat het oké is om hun genitale schimmels en lymfoedemen en chronische nierstenen uitbundig uit de doeken te doen.

Ook in de bus en in de zuivelafdeling van de supermarkt word ik regelmatig aangeklampt door vage kennissen en wildvreemde stervelingen die me op de hoogte willen houden van hun magische onvoorspelbare piekende bloedsuikerspiegel, en van de gênante jeukerige schilferende winderige nevenwerkingen van hun schildkliermedicatie, hormoonzalven en antiplaspillen. Het is ontzettend walgelijk en ontroerend.
Nee, het is uitsluitend ontroerend. En af en toe huiveringwekkend en irritant.
Bijvoorbeeld vandaag in de supermarkt: plots word ik aangesproken door Koen de sardonische anorectische ongrijpbare ontdekkingsreiziger die gek werd in een badmintonzaal in Uruguay. We verbleven twintig jaar geleden een tijdje in hetzelfde gekkenhuis in Knokke en we werden maatjes omdat we slimmer waren dan de meeste gekken en allebei hielden van The Traveling Wilburys en van Polynesische maskers en mythen. Met vier potjes ananasyoghurt (twee plus twee gratis) in zijn knuisten geklemd vertelt Koen me huilerig en hees en theatraal over de bijna fataal afgelopen maagverkleining van zijn oudste dochter. Hij knijpt zo hard dat de potjes yoghurt openbarsten en de inhoud op onze schoentoppen terechtkomt. Een paar ananasstukjes kruipen tussen de schakels van de robuuste gouden bedelarmband van Koen, precies maden. ‘Waarom maak je zo’n drama? Ze heeft het toch overleefd, je dochter?!’ zeg ik chagrijnig en hardvochtig. Koen schrikt en loopt kwaad weg.

Op het parkeerterrein van de supermarkt gooi ik mijn schoenen in een afvalcontainer, en blootsvoets loop ik naar de beschimmelde huurwoning van de voormalige vrachtwagenchauffeur. Ik vermijd de naargeestige prostaatverhalen, nakende openhartchirurgie en aangeboren nekwervelscheefgroei van Rafaël in de Hoedenmakersstraat, en dus moet ik een lange omweg maken en in de Sint Clarastraat trap ik met mijn blote voeten in een gebroken fles bruine rum van de Lidl. Ik word gestraft omdat ik een omweg maakte, omdat ik mijn zieke medemens Rafaël vandaag geen hart onder de riem wilde steken. Maar een paar straten verder, in de Biddersstraat, heb ik toch weer prijs: Heidi grijpt me bij de kraag, haar man werd gisteren geopereerd aan zijn wazige oogbollen in de dagkliniek. Met bloedende voetzolen hoor ik bedeesd en onderdanig de calvarietocht van de man van Heidi aan: kompressen, zalven, zwachtels, hautaine anesthesist, ambulancier met kleptomanie, een injectienaald zo dik als een krokusstengel, tijdelijke amnesie, blijvende incontinentie, dubbelzicht, teleurstelling, medische blunder, te arm voor gewiekste juridische bijstand, en tot overmaat van ramp moet ook Heidi binnenkort onder het mes. Maar ze heeft er alle vertrouwen in: het is slechts een kleine vleesboom die moet worden verwijderd, en haar vijf kinderen hebben beloofd om kaarsen te branden.

En ik? Ik ben nooit ziek. Nooit misselijk, geen hoofdpijn, geen cysten en tumoren, en over mijn menstruatiepijn zwijg ik wijselijk. Over mijn geestelijke, spirituele en existentiële morsigheid ben ik minder terughoudend. Mijn gedichten en verhalen staan bol van de walgelijke exhibitionistische sinistere perverse gulzige gortige bekentenissen. Ik ken geen schaamte over mijn verdorven hersenkrochten. Maar het lijf, mijn lijf blijft een groot taboe.
Ik ben goed opgevoed.

Over de auteur

Delphine Lecompte