Gepubliceerd op: donderdag 28 juli 2022

Delphine Lecompte – Calamity Jane en Camille Claudel

 

Mijn eerste twee vrouwelijke rolmodellen waren Calamity Jane en Camille Claudel. De eerste leerde ik kennen in het gelijknamige stripverhaal van Lucky Luke. De tweede leerde ik kennen in de gelijknamige film van Bruno Nuytten. Ik was zes toen Calamity Jane op mijn radar verscheen en tien toen ik Camille Claudel zag op het grote scherm. Vooral die laatste heeft een stevige indruk op me achtergelaten. Of misschien is het juister om te zeggen dat ik verliefd werd op Isabelle Adjani die Camille Claudel vertolkte in die rauwe verguisde slecht behandelde film.

Ik zag de film met mijn slimme verstrooide hooghartige snobistische moeder in cinema Minerva in De Panne. Ik voelde me slecht die dag, ik had veel last van de vochtige eczeemplekken op mijn onderrug en aan de binnenkant van mijn knieën. Mijn moeder kocht ijspralines voor mij, maar ik werd zodanig opgeslorpt door de droefgeestige gewelddadige gekwelde sensualiteit van Isabelle Adjani/Camille Claudel dat ik de ijspralines vergat en liet smelten in mijn schoot, en toen de lichten aangingen jouwden de andere vijftien cinemabezoekers en mijn moeder me uit omdat voedselverspilling als een grote zonde werd beschouwd in De Panne. Groter dan incest en middelmatigheid. Groter dan corruptie en materialisme. Veel groter dan rassenhaat en hoogmoed.

Na de film maakten mijn moeder en ik nog een lange strandwandeling. Het was winter en de zon ging bombastisch en adembenemend felkleurig onder, een combinatie van de wirwarschilderijen van Turner en de caleidoscopische kermislollies die ik altijd als troostprijs kreeg na de kamelenrace. Ik probeerde te genieten van het spektakel, maar mijn moeder stoorde me met haar geroddel over mijn bittere drankzuchtige vader in het verre Gent, en ze imiteerde gemeen zijn geconstipeerde misnoegde krakkemikkige zangstem. Het werd donker en in de duinen at mijn moeder een marsepeinen varkentje met een chocoladen geldstuk in zijn rug geprest. Ze deelde het varkentje niet met mij. Ik keek begerig en ongegeneerd, als een hongerige Armeense landloper zonder zelfrespect, naar het glanzende marsepeinen dier en vroeg: ‘Waarom krijg ik geen stuk?’ Mijn moeder zei bitsig: ‘Jij hebt vandaag al genoeg geknoeid met voedsel.’

De veelgeplaagde ezeldrijver kwam bij ons zitten, hij negeerde mij en streelde de dijen van mijn moeder. Ik vroeg: ‘Waarom streel je mijn dijen niet? Zoals je vorige week deed in de bunker? En na mijn eerste communiefeest op het parkeerterrein van het bankroete zonnebankcentrum Kon-Tiki Wiraqocha, toen deed je het ook! Het was zalig en ik smeekte om meer en je noemde me een smerig blasfemisch onuitstaanbaar tegendraads spook, maar het was liefdevol bedoeld en toen likte je mijn…’ ‘Zwijg!’ riepen mijn moeder en de veelgeplaagde ezeldrijver in koor. Ik zag dat ze van me walgden en het deed pijn. Mijn moeder veerde op en ging er bruusk vandoor. Ik bleef zitten en de veelgeplaagde ezeldrijver deed een zorgeloze alpaca na om me op te vrolijken. Daarna likte hij mijn vagina, maar ik kon me niet concentreren. Ik dacht aan Camille Claudel, uitgespuwd en gecolloqueerd door haar naaste familieleden. Voorvoelde ik toen al dat het mij ook te wachten stond, haar akelige droefgeestige onrechtvaardige lot? Of heb ik er alles aan gedaan om even koppig en provocatief en eenzelvig en achterdochtig en compromisloos en brutaal en schandalig als Camille Claudel te worden? De veelgeplaagde ezeldrijver staakte het likken en ik stond op en liep plotseling gehaast naar het huis van mijn grootouders.

Mijn moeder was weg, ze was reeds teruggekeerd naar Gent. Daar woonde ze en werkte ze. Ze gaf Franse les aan dorre mercantiele fantasieloze studenten bedrijfsbeheer. Ze verachtte haar studenten omdat haar studenten ijdel en sportief en inhalig waren, en omdat ze struikelden over de Franse woorden voor ‘kikker’ en ‘slede’ en ‘vrouw’ en ‘zadel’ en ‘leeftijd’ en ‘winter’ en ‘gips’ en ‘dwerg’ en ‘ondankbaarheid’ en ‘pannenkoek’. Maar als er een student stierf in een auto-ongeluk of zelfmoord pleegde, dan ging mijn moeder altijd plichtsbewust naar de begrafenis en dan vergaten de klasgenoten van de overleden student dat mijn moeder een genadeloos kreng was, en na de begrafenis boden ze mijn moeder altijd mescal en nougat en een eenmalige orgie aan.

Mijn grootouders waren opvallend zwijgzaam die avond. Door het bezoek van mijn moeder, hun agressieve dochter? Ik sprak honderduit over Camille Claudel/Isabelle Adjani, maar ze waren in gedachten verzonken en mijn grootvader prikte met zijn tandenstoker kleine gaatjes in een perzik, en hij gaf me uiteindelijk vier smoezelige groezelige bankbiljetten zodat ik naar bed zou gaan. Ik ging naar bed en las voor de honderdste keer Calamity Jane van Lucky Luke. Ik herinner me dat ze lang en lelijk was en constant grijnsde, maar of ze een lasso en een pistool had dat ben ik vergeten. Ze kon alleszins haar mannetje staan en ze had geen kinderen. Ze dronk excessief, maar dat hoefde niets te betekenen: mijn grootmoeder dronk ook excessief en mijn grootmoeder was allesbehalve een baldadige onstuimige blijmoedige vrijgevochten outlaw.

De volgende dag ging ik met de vier bankbiljetten naar de videotheek in de Meeuwenlaan. Ik huurde drie films van Isabelle Adjani: L’été Meurtrier, La Reine Margot, en Possession. Ik hield vooral van L’été Meurtrier. Van de hoes, bedoel ik dan. Want mijn grootouders zeiden dat ik te jong was voor de films en ze namen de cassettes in beslag. Op de hoes van L’été Meurtrier ligt Isabelle Adjani op haar buik op een strandhanddoek. Ze heeft donkere weelderige krulletjes en ze kijkt zwoel en gekwetst in de lens. Nee niet gekwetst, eerder gazelle-achtig opgeschrikt. Mijn grootouders wierpen de drie cassettes in de open haard en ik kreeg een enorme boete van de videotheek. Het was nonkel Wilfried van Veurne die de boete uiteindelijk heeft betaald, soms (wanneer hij zijn vrouw en zijn zoon niet afranselde) was hij de engel en de vredestichter van de familie. Ik ging een tijdje later naar de bibliotheek van De Panne, op zoek naar boeken en krantenknipsels over Camille Claudel. Ik kwam thuis van een koude kermis. Ik vroeg aan mijn grootmoeder: ‘Zijn de beeldhouwwerken van Camille Claudel eigenlijk de moeite waard?’ Mijn grootmoeder glimlachte wrang en geheimzinnig, deed alsof ze diep nadacht en zei tenslotte ongeduldig: ‘De moeite waard, de moeite waard, wat jij je allemaal in je hoofd haalt! De beeldhouwwerken van Camille Claudel zijn knullig en waardeloos.’ Mijn grootvader kwam een beetje later terug van zijn wekelijkse fazantenjacht. Ik vroeg hem: ‘Moet ik een voorbeeld nemen aan Calamity Jane, opa?’ Hij lachte luid en aanstekelijk, hij bulderde: ‘Ja!! Neem een voorbeeld aan haar!’ En in de tuin gaf hij me mijn eerste geweerles.
De zon ging onder en ik schoot een kogel door mijn grootmoeders nachthemd aan de waslijn.
Het was prachtig, ze had dood kunnen zijn.

Over de auteur

Delphine Lecompte