Gepubliceerd op: maandag 20 juni 2022

EI 323: Maud Vanhauwaert – Oude zussen

 

Ik vraag haar tot wanneer precies
was elk meer een zee
waren ’s nachts de maan
en die mond nog een

Wanneer groeiden wij, takken
in die eeuwenoude boom van elkaar
weg, geweien van een hert

– eenheid van trilling
klopt in een keel –

Wat is er gebeurd, zus
dat wij niet meer samenvallen
jij in je strakke maatpak
ik met mijn rafelige eindjes

Je bromt met je alt
noemt de middag helemaal
geil, boven ons grijnst de maan

Ik blijf maar kijken
naar je wassende mond
hoe, maar hoe toch worden wij ooit
weer jung, jong

 

Het is een bijzondere bundel, Elk meer een zee, jeder See ein Meer. Zes Vlaamse en zes
Duitse dichters nemen elkaars land, geschiedenis en eigenaardigheden poëtisch de maat. Het
initiatief ging uit van dasKULTURforum Antwerpen, dat de dichters helemaal vrij liet in de
keuze van hun onderwerpen, zo lang het maar over het andere land ging.
De Vlaamse Maud Vanhauwaert heeft met haar bijdrage de samenstellers ongetwijfeld het
idee voor de titel van de bundel aangedragen. Haar gedicht gaat op zoek naar de
overeenkomsten en verschillen tussen het Duits en het Nederlands. Vaak gebruiken die twee
talen dezelfde woorden voor verschillende dingen. Hoe komt dat? vraagt het gedicht zich af.
Waar is het fout gegaan? En, denken wij dan, ís het wel ergens fout gegaan?
Omdat poëzie geen wetenschap is, kan het gedicht vrij soepel een paar etymologische klippen
omzeilen. ‘Meer’ en ‘zee’ liggen met hun betekenis misschien wel erg dicht bij elkaar, maar
het zijn duidelijk twee heel verschillende woorden uit families die elkaar ooit met de nek
aankeken. Het Latijnse “mare” en het Gotische “saiws” woonden niet bij elkaar om de hoek.
Bij ‘maan’ en ‘mond’ is de verwantschap zo mogelijk nog kleiner. Het zijn van die toevallige
dubbelgangers die je alleen maar tegenkomt bij mensen met een net iets te onbegrensde
verbeelding. Of in de literatuur natuurlijk!
En dan zijn we bij Maud Vanhauwaert, misschien wel de meest oorspronkelijke Vlaamse
dichter van dit moment, aan het juiste adres. Haar gedicht verhaalt van een volstrekt fictionele
verwantschap tussen twee zussen die elkaar een mensenleven geleden uit het oog verloren.
Vroeger, ja, toen spraken ze nog dezelfde taal. Toen was er nog geen verschil tussen zee en
meer en tussen maan en mond. Maar de vrouwen zijn elkaar uit het oog verloren.

Maar dan, op een dag, komen ze elkaar zomaar ergens weer tegen en het eerste wat ze merken
is een inwendig gevoel van verwantschap: ‘eenheid van trilling / klopt in een keel’. Ze kijken
elkaar aan en de Vlaamse, de ik-figuur, ziet meteen de verschillen. De een is een keurige
dame geworden, lekker strak in het pak, terwijl de ander een ongedisciplineerd mens is die er
wat slordig bij loopt. De ik-figuur is verbaasd als de ander de middag ‘geil’ noemt, terwijl de
Duitse zus het alleen maar het mooiste deel van de dag vindt. En de ‘wassende mond’ is geen
wassende maan meer, maar eerder een schoongelikt gezicht (of misschien heeft ze zelfs wel
haar mond moeten spoelen, vanwege haar niet zo keurige taal).
De vraag aan het eind is natuurlijk retorisch. Nooit zullen ze weer ‘jung, jong’ worden en
dezelfde taal spreken. Zo gaat dat nou eenmaal met zussen die elkaar te lang uit het oog
verloren waren.
Behalve dat ze een volstrekt fictionele kijk op taalontwikkeling presenteert, zet Vanhauwaert
de taalverschillen handig naar haar hand door geen hoofdletters te gebruiken. De ‘mond’ in de
eerste strofe opent de weg naar de ‘wassende mond’ in de laatste, juist door hem niet correct
Duits met een ‘M’ te spellen. Dat maakt de taalverwarring aan het eind mogelijk, als de
grijnzende maan en de wassende mond (een mooi chiasme trouwens) bijna voelbaar pijnlijk
langs elkaar schuren. ‘Oude zussen’ is een speels gedicht, maar toch doet het een beetje zeer.
De Duitse vertaling ‘Alte Schwestern’ van Stefan Wieczorek staat er in Elk meer een zee,
jeder See ein Meer
naast. Die vertaling is adequaat, maar ontbeert toch iets. Door die
verplichte hoofdletters mist het gedicht de directe verwijzingen naar het Nederlands, terwijl
‘zunehmenden Mund’ voor ‘wassende mond’ een functionele ambiguïteit om zeep helpt. Ook
wat dat betreft is het gedicht van Vanhauwaert geslaagd: ze richt zich tot de Duitse zus, maar
haar spel is exclusief Nederlands. Sprekender kon het verschil niet zijn.

 

 

Elk meer een zee, jeder See ein Meer
Diverse auteurs
Samengesteld door Ine Van linthout en Stefan Wieczorec
Uitgeverij Vrijdag & dasKULTURforum Antwerpen
ISBN 9789464340501

Over de auteur

Jan de Jong

- (1954) studeerde Nederlands en literatuursociologie in Tilburg en Nijmegen. Hij is redacteur letteren van cultureel webmagazine CuBra.nl, recenseert poëzie voor verschillende papieren en digitale media en is co-auteur van Zelf gedichten lezen, een bundel essays over moderne Nederlandse poëzie.