Delphine Lecompte – Brieven aan Rebekka Daldini
In de wrede zomer van 1990 verbleef ik twee maanden in De Panne bij mijn grootouders. Ik verveelde me stierlijk. Ik wilde contact met de dertienjarigen van mijn leeftijd, maar zij hadden allen dikke verende paardenstaarten en lange gebruinde ledematen en schattige symmetrische wipneusjes en donzige smetteloze buiken die ze uitsluitend deelden met dertienjarigen die dezelfde frisse goddelijke achteloze kwaliteiten bezaten. Ik was een bleke trage magere hortende freak met een gigantische scheve haviksneus en stugge zwarte haren op mijn kin en fletse asblonde slierten op mijn kop en veel te korte kromme beentjes met toen reeds ontsierende putten en spinnenwebaderen. Platvoeten, eczeem, chronische loopneus, vaak de hik, onaangename stem, tepels die eruitzagen alsof ze zeven veel te gulzige wolvenjongen en zestien woeste Oekraïense wolfskinderen hadden gezoogd, veel te korte wimpers, de dikke vingers van een vadsige sinistere Beierse matrassenverkoper…
De lijst van afstotelijke eigenschappen was eindeloos. Ik kleedde me ook raar, veel te kleurrijk, scarabeeën, olifantenpijpen en gebatikte blouses. Ik had de film Hair gezien en wilde horen bij die wilde warme troep branieschoppers uit Manchester. Maar ik wilde ook horen bij de bloedmooie corrupte hitsige wispelturige oppervlakkige frivole strandvolleybalspelers van De Panne. Ik bekeek ze gulzig en ongegeneerd. De wreedste volleybalspeler zei: ‘Jij komt van een andere planeet.’
Ik schreef lange onstuimige brieven naar mijn idool en klasgenoot Rebekka Daldini. Eerst verwachtte ik nog een antwoord, maar na de derde brief wist ik dat er nooit een antwoord zou komen. Toch zette ik door. Rebekka Daldini was een prachtige machtige adembenemende duizelingwekkende zigeunerachtige verschijning. Autonoom, grappig, wijs, berustend, sensueel, schertsend, ontembaar, genadeloos. De leerkrachten aanbaden en verguisden haar omdat ze hun dogma’s in vraag stelde en omdat ze spuwde op hun doorzichtige flemerige paternalistische complimentjes. Ze kon je neerbliksemen met haar vranke hooghartige roekeloze primitieve oogopslag. Ze was goed in alle vakken en ze was heel populair, maar geen enkele kliek slaagde erin om haar in te lijven en te beknotten.
Ze liet zich nu eens verstrooien door de perfecte holle blonde scrupuleloze surfjongens, dan hing ze even rond bij de logge gewichtige humorloze new wavers, daarna fladderde ze langs de knotsgekke nonchalante buitenissige hiphoppers, waarna ze kort doch respectvol proefde van de vlijtige zorgelijke onrijpe schoolorkestkinderen, ze begroette ook de onfortuinlijke pubers met korsetten en prothesen als een volleerde Moeder Theresa of Audrey Hepburn, ze stak een hart onder de riem van het groepje misnoegde mopperende ouwelijke sukkelaars dat gebukt ging onder beroemde ouders (kinderen van poolreizigers, astronauten, dirigenten en misdaadschrijvers), en tot slot raakte ze even de paria’s aan. De paria’s waren geen groep.
De paria’s zaten elk apart opgesloten in hun taaie miserabele cocon in de fietsenstalling, elke paria had een boek en snoepgoed bij zich. Noch boek noch snoepgoed konden de paria troosten. Ik was dertien, ik las Dostojewski en Kafka en ik at elke dag minstens twaalf Cha-Cha’s. De zalving van Rebekka was het hoogtepunt van mijn schooldag. Ik werd verliefd op Rebekka en ik werd stouter tijdens de lesuren om haar aandacht te trekken, om haar te paaien. Ik imiteerde haar: ik stelde de vanzelfsprekende almacht van de benepen leerkrachten in vraag en ging tekeer tegen hun kruiperige toxische neerbuigendheid, maar mijn rebellie was te lomp en te heftig. Te agressief. Mijn medeleerlingen noemden me uitschot en ik werd een nog grotere paria. Ook Rebekka Daldini veroordeelde mijn anarchistische daden, een tijdje liet ze me zelfs links liggen in de fietsenstalling. Maar toen moesten we samenwerken voor de les muziekopvoeding.
We moesten samen een spreekbeurt geven over Brahms, en ik mocht een middaglang in de slaapkamer van Rebekka verblijven om de spreekbeurt te schrijven. Het was zalig, ook al verdween Rebekka na een halfuurtje om met haar oudere vriendje Dirty Dancing te bekijken en wiet te roken in zijn studentenpand. Het oudere vriendje leek op David Coverdale en hij studeerde Sanskriet of tandheelkunde. Toen Rebekka uren later terugkwam was de spreekbeurt af en had ik een hekel gekregen aan Brahms. Een irrationele haat die nooit volledig zou overgaan. Onze spreekbeurt werd een succes omdat alles wat Rebekka aanraakte in goud veranderde. De muziekleraar applaudisseerde extatisch en hij gilde als een vrijgelaten chinchillamuis: ‘Tien op tien voor onze Rebekka! Tien op tien, en ik wenste dat ik elf kon geven!’ Rebekka bedankte de muziekleraar nobel en bescheiden, en keek dan naar mij. ‘Zeven op tien voor Delphine, ze heeft minder gesproken en als ze sprak dan mompelde ze. De geestdrift ontbrak,’ zei de muziekleraar korzelig. Hij wilde me minder dan zeven op tien geven, maar hij voelde dat Rebekka dan in opstand zou zijn gekomen. Ik was tevreden met die zeven op tien.
Mijn brieven uit De Panne stonden bol van de grootspraak en leugens: ik zwom en volleybalde en flirtte erop los met hippe geestige dwarse mensen van mijn leeftijd. We gingen elke avond naar een herberg die Abajour heette en daar dronken we rum en coca cola en luisterden we naar Jane’s Addiction en Public Enemy. In werkelijkheid keek ik met mijn grootouders naar de films van John Cassavetes en dronk ik hun dure whisky en at ik uit verveling en somberheid camembert en walnoten en olijven en liet ik mijn grootvader spotten met mijn gebatikte blouses en patchouli. Ik ging slapen om negen uur, maar meestal sloop ik het huis uit na middernacht om de liefde te bedrijven met een korte gedrongen stokoude Pakistaanse kleermaker. Uiteraard maakte ik geen melding van de Pakistaanse kleermaker in mijn brieven naar Rebekka.
De zomer werd wreder en wreder. Twee lichtpuntjes: ik kreeg in een geheimzinnige lingeriewinkel met een perverse kloosterachtige atmosfeer een zwarte beha van mijn grootmoeder, en diezelfde dag gaf ze me een bijtende zalf die voorgoed komaf maakte met de stugge zwarte haren op mijn kin. Mijn grootmoeder was overigens op de hoogte van mijn vreemde seksuele affaire met de Pakistaanse kleermaker, ze keurde het niet af. Terug in de klas repte Rebekka met geen woord over mijn brieven. Ik kreeg eindelijk borsten, en dankzij die borsten kreeg ik een aanbidder: David.
David kocht pluchen hamerhaaien en kalenders van otters voor mij. Hij was kinderlijk en aandoenlijk. Klein en nijdig en vaak ontredderd. Hij had een zeldzame neurologische aandoening en hij stond op een wachtlijst voor een nieuwe nier of pancreas. Zijn vader was een belegger die in de gevangenis zat. Zijn moeder kwam oorspronkelijk uit Pasadena, maar nu baatte ze in de Voldersstraat in Gent een chique kledingboetiek uit. Ik kreeg er korting, maar ik vond er mijn gading niet. Rebekka Daldini viel door de mand toen ze David tongzoende tijdens het schoolfeest op het eind van het tweede middelbaar. Ze deed het omdat ze het kon, zoals in het liedje Jolene. Ik vond het deerniswekkend en vulgair. Ik was plotsklaps genezen van Rebekka en ik hoopte dat ze een junkie zou worden en in de goot zou belanden. Ik veranderde van school en ik heb nooit meer iets gehoord van Rebekka Daldini. Ik hoop dat ze hoge toppen scheert als insectkundige of astronoom, en dat ze niet naar de pijpen danst van een of andere stugge antipathieke betweterige boomchirurg.
David?
David heeft geen belang.