Gepubliceerd op: maandag 30 mei 2022

EI 320: Moya de Feyter – Proloog

 

Is het een mens, een varken, een aap?
         Vlees of vis?
         Valt niet te zeggen. Het ongeboren wezentje deelt bijna al zijn genen met de chimpansee, meer dan de helft met het fruitvliegje en een derde met de narcis. Een derde van wat een bloem tot een bloem maakt, is precies hetzelfde als dat wat een mens tot een mens maakt.
         Dit is een wereld in een wereld. Een Russische pop van alsmaar kleinere kamers. Hier is het licht dicht en donker. Hier dicteert de hartslag. Hier vind je bloed in overvloed.
         De foetus droomt en tijdens het dromen groeien zijn hersenen. Dat is belangrijk: je hebt een goed geheugen nodig om je iets bij de toekomst te kunnen voorstellen.
         Zintuigen schieten in leven. Er gaat voor het eerst zuurstof door longen. Voor het eerst wordt pijn ervaren. Aan pijn valt niet te ontsnappen: het prille lichaam telt evenveel zenuwverbindingen als er sterren in het universum zijn.
         Wil het iets zeggen? Nu de botten nog zacht zijn, nu het nog geen voeten heeft, nog van niets is weggelopen?

 

Dit is de opening van de bundel waarin Moya de Feyter volgens de achterflap “In honderden stukjes tekst probeert … het licht te naderen door er in alsmaar grotere omwegen omheen te dansen.” Een proloog geeft aan wat er aan dat wat gaat volgen voorafging, context om het verhaal in te plaatsen en beter te begrijpen. Hier is het ook de titel van het gedicht dus dat zou zelf ook over prologen kunnen gaan. Andere associaties kunnen natuurlijk in de richting van geboorte van een bundel gaan, het maken en baren van gedichten als kinderen van de schrijver. Vanuit de zoektocht naar licht, zou dit ook het levenslicht van de bundel kunnen zijn. Of een verwijzing naar de schepping; in het begin was er licht.

Het eerst wat opvalt is de vorm, een prozagedicht waarin geen tussenregels staan maar wordt ingesprongen. Alles verloopt lineair qua tekstopbouw en ritme lijkt geen grote rol te spelen. De alinea’s hebben ook geen vaste vorm en wisselen in lengte waardoor het eerder proza dan poëzie lijkt.

De eerste drie zinnen vertellen over iets waarvan nog niet duidelijk te zeggen is wat het is, tegelijkertijd is het aan het eind van de derde alinea duidelijk dat het om een nog ongeboren kind gaat, een foetus. Waar meestal de bijzonderheid van geboorte benadrukt wordt, wordt hier het geluk en de verwondering ontwricht: een mens is voor een derde precies hetzelfde als dat wat een bloem een bloem maakt. Is de narcis een verwijzing naar de Narcissus mythe? Het blindstaren op ons schone zelf? De bloem lijkt een verwijzing, om samen met de rest van de alinea te zeggen dat we te veel focussen op onszelf als we een menselijk kind als uniek zien. Daarop verdergaand zou dit gedicht kunnen zeggen dat we meer moeten omzien naar natuur.

De volgende alinea zou een verdere verkenning hiervan kunnen zijn: ‘Dit is een wereld in een wereld.’ Mensen die verder naar binnen kijken, wat herhaald wordt in de ‘Russische pop van alsmaar kleinere kamers’. Maar daarna lijkt dit spoor dood te lopen. Er wordt ingezoomd op de verblijfplaats van de foetus. Drie keer achter elkaar opent de zin met ‘Hier’ als een soort mantra maar het geeft het eind van deze alinea kracht mee, alsof die uitgeschreeuwd moet worden. Is dit een oproep weer naar binnen te kijken, waar het stuk ervoor ons vroeg om naar buiten te kijken?

De vijfde alinea oogt zakelijk, het dromen van de foetus wordt functioneel gemaakt, een instrument om ‘de toekomst te kunnen voorstellen’. Gekoppeld aan de vorige twee alinea’s en eerder werk van Moya de Feyter zou de tekst tot nu toe kunnen gaan over menselijke omgang met de natuur, eerst de aanval om de bijzonderheid van de mensheid te ontregelen om daarmee naar binnen te kijken en naar buiten met de vraag of oproep om een toekomst te kunnen voorstellen.

De een na laatste alinea gaat over de ervaringen van de foetus of zou over de eerste momenten na de geboorte kunnen gaan. De eerste twee zinnen gaan over het begin van leven, de aanvang, maar na de eerste adem volgt pijn, onontkoombare pijn. Deze wordt gekoppeld aan de zenuwverbindingen en de sterren in het universum. Weer wordt de foetus naast een groter geheel gezet dat buiten zichzelf staat. Zintuigen kan ook anders worden opgevat, tuigen voor zin, werktuigen voor zingeving, het ervaren van pijn om beter zin te kunnen geven aan wat komen gaat?

Het gedicht eindigt met twee vragen, net zoals het begon. De vragen worden niet aan de lezer gesteld of aan de foetus, maar door de schrijver en daarmee wordt de lezer ook uitgenodigd zich dit af te vragen. Het gedicht eindigt met ‘…nog van niets is weggelopen?’ Loopt het wezen later weg van iets of is dit breder, een verwijt dat mensen weglopen voor al het voorgenoemde? Zo bekeken is de proloog een openingssalvo in een aanklacht en kan de rest een vervolg zijn of een opbouwende remedie tegen de wonden.

 

 

Een heel dun laagje
Moya De Feyter
Uitgeverij Vrijdag
ISBN 9789464340792

Over de auteur

Maarten Visscher

- is chef boeken bij 8Weekly en schreef tijdens zijn studie voor verschillende studententijdschriften die nu niet meer bestaan. Hij hoopt dat OoteOote niet hetzelfde overkomt.