Gepubliceerd op: dinsdag 5 april 2022

EI 314: Jan Baeke – Fluiten wat de vogels overeengekomen waren

 

Ik luister zei mijn moeder terwijl de telefoon langzaam het beeld uit tuimelde

en het kippenvel op haar armen helder te zien was. Een stem aan de lijn

met aarzelingen, met verklaringen. Het overtuigde niet.

Ik kan hem niet langer begrijpen zei mijn moeder.

Hij mag dan wel deel van de schepping zijn, maar toch.

 

Jaren geleden al, zei ze later, werd in zijn hoofd een andere afslag genomen.

Sindsdien leven onze gesprekken steeds korter. Wankele lichamen zonder

onderwerp, alleen maar klank zonder echo.

 

Ik dacht een jungle door de telefoon te horen, en een geluid dat ook in mijn

hoofd soms aanwezig was. Ik begon de vraag te vrezen. Waarom wilde jij die

echo zijn, met welke opdracht werd jij aan de familie toegevoegd?

 

Het zit in de familie, een soort onbedoelde, koppige vernietiging. Mijn vader

had de vogels, wist voor de logica van het moment huis te houden. Op gezette

tijden was hij stomverbaasd over de vraag wat hij met zijn afkomst te maken

had. En of het in stand houden ervan genoeg is, al zoveel generaties lang.

 

Als je vroeg hoelang precies dan werd er gezegd, sinds die jaren, voor je vader

goed en wel kon lezen. Ja, vader is een eigenaardig ding. Maar ook vader kan

zo weer van waarde zijn. Hij had jarenlang met de vogels geleefd, had leren

broeden, kon fluiten wat de vogels overeengekomen waren.

 

Weet je wat, zei mijn vader, we moeten de vogels leren de deuntjes van andere

vogels te fluiten. Waarna mijn moeder de verbinding verbrak.

 

 

Als mensen ‘Ik luister’ zeggen, kun je je afvragen waarom dat zo expliciet vermeld moet worden, waarom dat niet vanzelfsprekend is. De ik in het gedicht observeert zijn moeder op het moment dat zij iemand aan de telefoon heeft. Wil zij haar zoon demonstreren dat zij weldegelijk aan het luisteren is, omdat haar zoon daar misschien wel eens anders over zou kunnen denken? De zoon ziet niet langer de telefoon, maar het kippenvel op haar arm. Ondertussen hoort hij ‘een stem aan de lijn’. Wat door die stem gezegd wordt, klinkt allemaal weinig overtuigend. De moeder wendt zich tot haar zoon als zij zegt: ‘Ik kan hem niet langer begrijpen’. Nu is ook duidelijk waarom ze zo ostentatief ‘Ik luister’ zei. Ze heeft haar best gedaan, maar het lukt niet meer. Dat ze ‘hij’ zegt, suggereert dat haar zoon weet wie ze aan de lijn heeft. Misschien zijn vader? De laatste regel van de eerste strofe lijken nog steeds haar woorden: ‘Hij mag dan wel deel van de schepping zijn, maar toch.’ Ook hier wil ze haar eigen goede wil demonstreren, maar aangeven dat er grenzen zijn. Hier klinkt ook wel enige ironie in door, omdat de persoon aan de andere kant van de lijn als ‘deel van de schepping’ wel heel erg op afstand wordt geplaatst. Daarmee laat de moeder dus heel duidelijk doorschemeren dat ze allang afstand heeft genomen van deze persoon en hem eigenlijk niet meer serieus neemt.

De moeder geeft wel een verklaring voor het afnemen van haar begrip: kennelijk heeft het hoofd van degene aan de telefoon al jaren geleden een andere afslag genomen: ze zaten kennelijk niet meer op dezelfde golflengte. De gesprekken werden korter, omdat er geen begrip meer was, waardoor ze minder goed de diepte in konden. ‘Wankele lichamen zonder onderwerp’ suggereert dat er alleen nog maar lichamen waren, zonder dat ze nog met elkaar konden praten, en ook die lichamen waren al wankel. Je voelt de afstand die langzaam maar zeker ontstond. ‘Klank zonder echo’ wil zeggen: er kwam geen reactie meer op wat er gezegd werd.

Dan zijn we weer in het telefoongesprek. De zoon meent door de telefoon een jungle te horen: dierengeluiden (zoals later blijkt: vogelgeluiden) of een jungle aan ongestructureerde zinnen? Daarnaast hoort hij een geluid dat ook in zijn hoofd soms aanwezig was. Herkent hij de stem aan de telefoon, of voelt hij verbondenheid met degene aan de andere kant van de lijn, omdat hij soms ook zo spreekt en denkt? ‘Ik begon de vraag te vrezen’. Het lijkt erop dat er een vraag opkomt in het hoofd van de zoon, niet dat hij een vraag van zijn moeder vreest of van de persoon aan de andere kant van de lijn. De vraag is: ‘Waarom wilde jij die echo zijn?’ De afwezigheid van de echo werd in de vorige strofe gekoppeld aan het wederzijdse onbegrip. Als de zoon nog wel de echo wil zijn, wil hij nog wel graag de ander begrijpen. Door de volgende vraag ‘Met welke opdracht werd jij aan de familie toegevoegd?’ wordt gesuggereerd dat degene aan de andere kant van de lijn inderdaad familie is. Hij is het kind van de twee die met elkaar aan de telefoon zitten en vraagt zich af wat zijn bedoeling in het geheel is: wat doet hij in dit gezin?

‘Het zit in de familie’ kan een geruststellende verklaring zijn voor iets onhandigs of vervelends. Het lijkt hier te verwijzen naar wat eerder is gezegd, maar wat volgt, is nog niet zo eenvoudig te duiden: ‘een soort onbedoelde, koppige vernietiging’. Wie of wat wordt precies vernietigd? Als het naar het voorafgaande verwijst, dan kan het eigenlijk alleen verwijzen naar de vernietiging van het wederzijdse begrip. Dat het onbedoeld was, blijkt ook wel uit de woorden van de moeder: ze heeft het geprobeerd, maar het lukt haar niet hem langer te begrijpen. Ondertussen lijkt ze daarin ook een beetje koppig, zoals ze demonstratief ‘Ik luister’ zegt en de ander als ‘deel van de schepping’ afdoet. Ook de vader aan de telefoon lijkt te volharden in zijn jungle. Misschien zit het in de familie om elkaar niet zo goed te (willen) begrijpen en daarmee de relaties op springen te zetten? Pas dan wordt concreet de ‘vader’ genoemd. Degene aan de lijn is inderdaad de vader van de ik.

De vader is kennelijk een vogelliefhebber. Op het moment dat hij concreet met de vogels bezig is, heeft alles wat hij doet, een vaste logica voor dat moment. ‘Huis te houden’ is dubbelzinnig. Het kan betekenen ‘het huishouden doen’. Door het voorgaande, met name ook de ‘jungle’ die in verband met de vader wordt gebracht, lijkt het erop alsof de vader niet alles meer op een rij heeft. Zo lang hij met de vogels bezig is, ziet dat huishouden er nog best logisch uit. Het zijn wellicht de simpele handelingen van voeren en verschonen, die hij nog prima uitvoert. In deze formulering lijkt ‘huis te houden’ ook de betekenis mee te dragen van ‘een grote rommel of vernietiging achter te laten’, wat klopt bij die onbedoelde vernietiging aan het begin van de strofe.

Wat wordt bedoeld met de ‘afkomst’. Weet de vader op gezette tijden niet meer wie hij is en uit wie hij geboren is? Het zou kunnen zijn dat hij dement aan het worden is en er niet meer zo aan hecht om zijn identiteit te behouden. Zit dementie misschien in de familie, wordt dit bedoeld met die ‘onbedoelde, koppige vernietiging’?

De vijfde strofe begint met ‘Als je vroeg hoelang precies dan werd er gezegd, sinds die jaren, voor je vader / goed en wel kon lezen.’ Veel in dit gedicht wordt niet genoemd, alleen gesuggereerd. Waarnaar verwijst ‘hoelang precies’? Hoe lang het geleden is dat het hoofd van de vader een andere afslag heeft genomen, hoe lang hij niet meer alles op een rij heeft, en misschien zelfs niet meer weet wie hij is? Het antwoord is dan verrassend: ‘sinds die jaren, voor je vader goed en wel kon lezen’. Je zou denken dat de vader al op jonge leeftijd heeft leren lezen. Het is niet waarschijnlijk dat hij toen al dement was. Misschien is de vader zolang hij leeft al een eigenaardige figuur die zijn eigen gang gaat en zich weinig aan anderen gelegen laat liggen? Dat wordt bevestigd door de opmerking dat de vader een ‘eigenaardig ding’ is. Ook hier is de afstand voelbaar, net als ‘deel van de schepping’, alsof hij er wel is, maar meer ook niet.’ Toch is de vader niet waardeloos. Hij heeft ook zijn goede kanten: omdat hij zo lang tussen de vogels heeft geleefd, heeft hij leren broeden. ‘Broeden’ is hier dubbelzinnig. Vogels broeden op een ei, krijgen op die manier jongen. Omdat het gedicht vanuit de zoon is geschreven, krijgt dit broeden ook de letterlijke betekenis: hij is ondanks alles een vader voor zijn zoon. Je kunt ook op iets broeden, ergens lange tijd over nadenken, voor er een keer iets opborrelt. Misschien komt de vader toch af en toe met iets bruikbaars. Broeden heeft ook de connotatie van ‘geduld uitoefenen’. Behalve broeden kon de vader ook ‘fluiten wat de vogels overeengekomen waren’. Ook dit kan letterlijk betekenen dat hij de vogelgeluiden kan imiteren. Tegelijkertijd kan het betekenen dat hij, ondanks dat hij enigszins ontspoord is, nog wel de sociaal wenselijke antwoorden kan geven.

De slotstrofe leidt weer terug naar het telefoongesprek en wat daar geschiedt, is bijzonder ironisch. De inleiding ‘Weet je wat’ klinkt heel opgeruimd, vooral na de ingewikkelde problematiek in de voorgaande strofen. Het lijkt erop dat vader met een bruikbare oplossing zal komen, misschien een waar hij al een poosje op had zitten broeden. Dan zegt hij: ‘we moeten de vogels leren de deuntjes van andere / vogels te fluiten.’ Dat klinkt heel simpel, alsof hij alleen nog maar met zijn vogels bezig is en nergens anders meer over kan nadenken, maar als je vogels leert de deuntjes van andere vogels te fluiten, dan is er wel sprake van toenadering: je leert dan nader tot elkaar te komen. Hiermee geeft vader zijn goede wil weer, misschien zelfs om zijn vrouw te begrijpen. Moeder is echter bij voorbaat al afgehaakt. Zij denkt: begint hij weer over die vogels! Zonder daadwerkelijk te luisteren naar wat vader hier voor diepzinnigs zegt  – aan het begin van het gesprek zei ze demonstratief ‘Ik luister’, waarbij je eigenlijk al voelde aankomen dat zij dus helemaal niet luistert – verbreekt zij de verbinding. En de zoon is getuige. In dit gedicht, in de woorden van de zoon, klinkt de echo van een doodgelopen communicatie, van een ‘onbedoelde, koppige vernietiging.’ En dan kun je nog zo hard fluiten, maar dan zullen de vogels niet meer overeenkomen…

 

Het verkeerde hart

 

Jan Baeke

Het verkeerde hart

Uitgeverij De Bezige Bij

ISBN 9789403154718

 

Over de auteur

Dietske Geerlings

- schrijft behalve poëzie, verhalen en romans ook essays over het werk van andere auteurs. Daarnaast is zij docent Nederlands op een middelbare school in Zutphen.