Gepubliceerd op: zondag 17 april 2022

Delphine Lecompte – Was ik maar een keizerpinguïn die zelden mensen zag

 

Op het dak van de honingfabriek zie ik per ongeluk een moord
Op de kermis in de verte: een psychotische Aboriginal wordt
In het spiegelpaleis neergestoken door een verdorven sponzenverkoper
Ik kan niet tussenkomen, dus kijk ik weg van het wrede tafereel
En blader ik driftig doorheen mijn infantiele boek over de keizerpinguïn
In het gekkenhuis was dit boek een bron van troost en soelaas
Nu erger ik me aan de rigide postuur en aan de bedreigde status van de keizerpinguïn
Alles is de schuld van de mens, ik ben een mens.

Ik werp het boek naar beneden en verveel me stierlijk
Het is middag en ik heb een vochtige dromedarisvormige eczeemplek op mijn buikstreek
De analfabetische jongenshoer komt naast me zitten
Hij draagt een gestolen T-shirt van een onbetrouwbaar merk van rupsbanden
En een bruine onflatterende harembroek met brandgaten en koddige ketchupvlekken
Ik zeg: ‘Ik herinner me mijn eerste tandextractie, ik kreeg een goudvis achteraf.’
De analfabetische jongenshoer zegt opgewonden: ‘Het spookhuis staat in lichterlaaie!’
Ik kijk opnieuw naar de kermis in de verte: rennende skeletten, knisperende
Papier-maché boemannen, een markiezin vermomd als heks, een hazenlipkind
Met een vampiercape, en een ex-kooivechter gewikkeld in een boetehemd van spinrag.

Ik lach, maar ik lach niet hartelijk
De analfabetische jongenshoer sleurt me mee naar de kermis
Wanneer we de kermis bereiken is de brand geblust
Terwijl de analfabetische jongenshoer zich laat vernederen in een botsauto
Blink ik uit in het schietkraam, mijn favoriete kraam: ik win een pluchen Nijlvaraan,
Een gifgroene reiswekker en een absurde appelschilmachine met tafelklem
Ik zeg tegen de wankelmoedige slaapdronken sluiswachter die naast me staat:
‘Was ik maar een keizerpinguïn die zelden mensen zag, zelden of nooit.’
De sluiswachter zegt loom: ‘Dat zei een fascistische dwerg ooit eens tegen mij in een droom.’

Ik geloof de wankelmoedige slaapdronken sluiswachter niet
Maar desalniettemin overhandig ik mijn prijzen aan hem, zijn kinderen hebben geen benen
De wankelmoedige slaapdronken sluiswachter is dankbaar en geeft me een klapzoen
De analfabetische jongenshoer zoekt ondertussen in het puin van het spookhuis
Naar waardevolle smakeloze sporthorloges, naar beschilderde vingerhoeden uit Dresden,
Naar werkzame Thaise amuletten, en naar schabouwelijke primitieve gebitsprothesen
Maar hij vindt slechts een hondenfluitje, een beschimmeld terrarium, een zwartgeblakerde
Suikerspin en een bespottelijk Balinees afgodsbeeld met zielige half-afgebrokkelde slagtanden
Teleurgesteld druipt de analfabetische jongenshoer af, ik neem nog even plaats in het reuzenrad.

Het is saai en beklemmend
Helemaal bovenaan zie ik het huis van mijn aanbeden moeder
Plots staat mijn medepassagier recht: offensief en blikkerend
Als een beledigde poema
Om de situatie te ontmijnen beweer ik het volgende:
‘Ik heb deze ochtend een belabberd gedicht geschreven en het kwelt me
Ik, ik, ik, eeuwig gekweld, afgrijselijk egocentrisch…’
De cabine wordt een boksring en de poema slaat me KO.

Ik word wakker in een ziekenhuisbed, opvallend zijn
De afgebladderde spijlen en de ouderwetse zuurstoffles
Dan zie ik mijn moeder dubbel: een bezorgde fee en een verwijtende feeks
De fee zegt: ‘Ik heb druiven en een groene zaklamp voor je meegebracht.’
Ik zeg: ‘De druiven zijn ook groen.’
De fee lacht goedmoedig en streelt dan mijn kruin.

De feeks schreeuwt: ‘Ik heb je naar het goedkoopste ziekenhuis gevoerd
Op mijn bezemsteel, na je genezing moet je dit ziekenhuis in de as leggen.’
Ik zeg: ‘In de as oké.’
De feeks imiteert me wreed, een echo: ‘In de as oké, in de as oké, in de as oké…’
Ze trekt alle haren uit mijn hoofd, nu ben ik kaal
Maar ik was al een monster, ik val in slaap
En droom dat ik een keizerpinguïn ben, in een dierentuin helaas.

Over de auteur

Delphine Lecompte