Gepubliceerd op: donderdag 14 april 2022

Delphine Lecompte – Kerstfeest in het gekkenhuis van Knokke

 

De gekken die niet vastgebonden waren en geen psychotische episodes beleefden of dementeerden keken enorm uit naar het kerstfeest in het gekkenhuis van Knokke. Ik was één van de gekken die er enorm naar uitkeek. Ik had aan de grote minzame grijze wijze zachtmoedige ergotherapeut Marc beloofd om een kerstgedicht voor te dragen. Van welke dichter? Dat weet ik niet meer. Het gedicht stond in een kneuterige oubollige bloemlezing met sneeuwpret belevende kinderen op de cover en een blauwe spar op de achtergrond, meer blauw dan groen. Het gedicht moest kunnen bevallen aan iedereen: aan de schizofrene alpacafokker maar ook aan de dorre humorloze besnorde neerbuigende hoofdverpleegster Greet, aan de kwieke sprankelende frivole niet van haar stuk te brengen blondine Marianne die ons leerde mediteren en ontspannen maar ook aan de getraumatiseerde ex-mandenweefster die als kind was misbruikt door haar zes broers en bijgevolg constant obsessief sleutels van opwinddieren verzwolg (als ze eraan geraakte), aan de voluptueuze Zweedse ex-hoer Sandra, aan de vele bipolaire vissers, aan de nog talrijkere alcoholistische gevallen baronnen, aan de gokverslaafde mystieke chrysantenkweker, aan de mollige naïeve logopediste die tien afatische truffelraapsters en mezelf uit een diep dal van irrationele verstikkingsfobie had geholpen, aan de sadistische nachtverpleger maar ook aan de Afghaanse vijftienjarige pyromaan zonder vrienden en familieleden, aan de wellustige poetsvrouw met de haviksneus waar ze tijdens het dweilen onder mijn bed voortdurend over klaagde (mijn neus is stukken erger, troela!) maar ook aan de frêle depressieve dertigjarige knopenverkoopster wier zesjarige dochter onder een okerkleurige landrover was terechtgekomen, aan de hikkende gierige scatologische klusjesman met de getatoeëerde loensende demonische narwal op zijn bovenarm maar ook aan de norse stugge versleten ex-bokser die een zelfmoordpoging met gin en rattenvergif had overleefd, aan de joviale wanstaltig dikke godsdienstwaanzinnige Bertrand maar ook aan de doffe sproeterige veteraan die boeken van Stijn Streuvels en Konsalik naar onze kamers bracht.
Dus zal het een schabouwelijk banaal klef melig rijmend gedicht geweest zijn. Zelf schreef ik toen ook al gedichten, verlegen en gekwelde krabbels in notitieboekjes, maar ik toonde mijn krabbels aan niemand, en daarbij: het waren morsige verontrustende gewelddadige obscene ontregelende krabbels, en ze gingen zelden over Kerst en Jezus.

Wij de gekken moesten de tafels dekken en we hadden in het ergotherapielokaal slingers en kransen gemaakt. De verpleegkundigen zorgden voor de chocolademelk en het rozijnenbrood. Er stonden naamkaartjes op de tafels, aan elk tafeltje zaten drie patiënten (gekken) en één personeelslid. Iedereen wilde aan het tafeltje van de hoofdpsychiater zitten, om hem uit te lachen wanneer hij onvermijdelijk een stuk rozijnenbrood met de beboterde kant op zijn dure zijden hemd zou laten vallen. Maar we wilden ook aan zijn tafeltje zitten omdat hij mooi, geheimzinnig, rijk, snobistisch, vadsig, dromerig, sluw en onbereikbaar was. We wilden hem charmeren en verleiden en martelen en chanteren en vernederen en tenslotte verslinden.
Toen was het eindelijk zover, mijn tafelgenoten waren: Dina die harde zwarte make-up droeg en die niet graag werd gezien door de andere gekken omdat ze haar vierjarige autistische zoon zonder scrupules had verkocht aan een mislukte berentemmer in Sint Petersburg (althans dat was het gerucht), de sadistische nachtverpleger, en een scherpe kregelige stokoude zottin met borsten die ze achteloos als de lussen van een sjaal, nee als de kop en de staart van een loodzware boa of tijgerpython van een verzopen ster in Las Vegas, op haar rug wierp met een uitdagende blik naar de sadistische nachtverpleger. Ik kan wel zeggen dat ik de stilste, minst listige, meest lankmoedige, en meest bedeesde persoon van het gezelschap was. Onschuldig in zekere zin.
Iedereen keek naar het tafeltje van de hoofdpsychiater, zijn drie tafelgenoten waren: de gelukzalige croupier met OCD Geert, de gelukzalige Zweedse ex-hoer Sandra die prachtige donkergroene fluwelen linten in haar ingewikkelde pseudo-aristocratische vlechtenconstructie had verwerkt, en Nico de gelukzalige achterlijke bakkersknecht.
Inge, mijn beste vriendin in het gekkenhuis, mocht er niet bij zijn omdat ze tijdelijk Angélique was. En Angélique dacht dat ze kon vliegen en Angélique was smoorverliefd op de hoofdpsychiater. Verliefd genoeg om hem de kop in te slaan met een kan koude chocolademelk. Ik at acht rozijnenboterhammen met een dikke laag boter, maar ik weigerde ostentatief van de chocolademelk te drinken. Een medepatiënt had me verteld dat er kamfer in al onze dranken werd gedaan. Ik wist niet wat kamfer was, maar het klonk bedrieglijk lieflijk en ik wilde het niet in mijn lijf.

En toen was het aan mij: Marc kwam op me afgestapt, ik moest het kerstgedicht voordragen.
Nu al?
Er viel een ongeplande verwachtingsvolle stilte. Ik kon het niet, ik had plankenkoorts. Nochtans had ik uitgekeken naar dit moment en ik had het kerstgedicht uit het hoofd geleerd. Had het publiek uitsluitend uit mijn medepatiënten bestaan dan was het wel gelukt, maar ik zag het niet zitten om als een gebroken bidsprinkhaan gemonsterd, gewikt, gewogen en geanalyseerd te worden door het medisch personeel. Dus zei ik: ‘Nee, sorry, ik durf niet, ik ben te verlegen. Mario sprong voor mij in de bres: lieve sullige onschuldige kinderlijke lichtgeraakte onvolprezen roodharige stukadoor/duikbootmedewerker/pistoolschilder/parapluverkoper Mario die zonder noemenswaardige trauma’s en littekens, en met een te grote jovialiteit in het gekkenhuis zat. En die een moeder en een jonge broer had die elke dag op bezoek kwamen met tabak, met frangipanegebakjes, met chocolade hazen met trommels en huzarenuniformen, en met ordinaire marsepeinen rapen of radijzen. Mario droeg het gedicht vrolijk en helder voor, hij legde overal klemtonen, ook waar het niet nodig was. En hij laste na elke strofe een lange pauze in, een te lange pauze. De regels waren simpel, er was geen nood aan contemplatie na elke vier of vijf regels. Maar al bij al was zijn voordracht een succes en hij was de ster van de avond.

De hoofdpsychiater verliet als eerste het kerstfeest, daarna Dina die haar slaapmedicatie eiste. De Zweedse ex-hoer Sandra werd totaal onverwacht razend en gooide enkele tafels omver, ze kreeg een injectie en werd naar de isolatiecel gesleept. Dat was het enige incident. Ik die mijn staart had ingetrokken, dat was niet echt een incident geweest. Of toch? Mario glunderde en ik voelde dat mijn gezichtsuitdrukking zuur werd, dus ging ik naar het verpleeglokaal om mijn dosis Xanax. De sadistische nachtverpleger was een pot pindakaas aan het uitlepelen, hij zei: ‘Je hebt het weer verkorven. Iedereen rekende op jou, ha ha.’ Hij gaf me mijn dosis Xanax en schreef met een blauwe bic een getal op zijn handrug. Het was het getal van de lege kamer links op het eind van de gang, daar zouden we als iedereen sliep de liefde bedrijven. Onze verhouding was eerst spannend en romantisch geweest, maar de laatste tijd was de sadistische nachtverpleger schertsend en pesterig geworden. Hij maakte nare opmerkingen over mijn uiterlijk en gaf me klappen in mijn gezicht met het gebruikte condoom.
Het kerstgedicht ken ik nog steeds uit het hoofd.

Over de auteur

Delphine Lecompte