Gepubliceerd op: donderdag 28 april 2022

Delphine Lecompte – Het materialisme van mijn moeder genadig bekeken

 

Mijn moeder sleepte me mee naar dure Gentse winkels om servetringen en geschenkpapier met een motief van granaatappels en exotische vissen te kopen. Maar ze nam me ook mee naar delicatessenwinkels om Parmezaanse kaas en notenbrood een kans te geven, en tijdens die slopende burgerlijke oersaaie decadente uitstappen zag ze er telkens ontzettend fragiel, verweesd en verloren uit. Mijn moeder beweerde altijd dat ze een hippie en een rebel was, dat bazuinde ze overal rond. Ook in die winkels bleef ze dat beweren. Maar ze beweerde het met een steeds zwakkere stem die af en toe haperde, of de woorden bleven steken in haar keel. En op een dag verdwenen de woorden ‘hippie’ en ‘rebel’ volledig uit haar woordenschat. Ik was tien en zij was 29. Piepjong, besef ik nu. Een piepjonge onzekere angstvallige behaagzuchtige moeder.

Mijn moeder woonde samen met een twintig jaar oudere sombere mompelende morsige hypochondrische professor die de ganse dag in zijn bed lag met nougatrepen en moeilijke boeken over de stugge Franse dichter Mallarmé en dikke glanzende tentoonstellingsgidsen vol Afrikaanse maskers en enkele speren. Mijn moeder beweerde dat haar norse afschuwwekkende geliefde een genie was maar ik kon het niet geloven.Er waren geen bewijzen.
Ik haatte het materialisme van mijn moeder, ze verloochende zichzelf en de begeerlijke decoratieve pretentieuze spullen en dure teleurstellende flinterdunne voedingswaren maakten haar niet gelukkig. Ze klampte zich aan me vast en sprak constant over haar dood, vooral op roltrappen en in juwelenwinkels waar nog ivoor werd verkocht. Ze zei dat ik geen verdriet en geen schuldgevoelens mocht hebben na haar dood, zelfs als ik haar net voor haar dood had uitgescholden mocht ik mezelf dat geen leven lang kwalijk nemen.

Tijdens onze dorre lamlendige vreugdeloze uitstappen wilde ze ook altijd gebakjes eten en thee drinken in een chique tearoom/patisserie uitgebaat door een stokoud Joods koppel.
Ik zei: ‘De Joodse man haat mij.’
Mijn moeder zei: ‘Dat mag je niet zeggen, hij heeft Bergen-Belsen overleefd.’
‘Dat neemt niet weg dat hij een hartsgrondige hekel aan me heeft.’
Mijn moeder gaf me een klets in mijn gezicht. De stokoude Joodse banketbakker haatte mij wel degelijk, hij had een goede reden: toen de tearoom/patisserie eens gesloten was zag ik een witte kat klagerig miauwen op de drempel. Ik was negen en had geen huisdier. Ik tilde de witte kat op en nam haar mee. Eerst spinde ze nog en was ze gedwee, maar op het Sint-Baafsplein werd ze ongedurig en humeurig. Ze begon te spartelen en uiteindelijk krabbelde ze mij. Ik liet haar noodgedwongen los en ze rende weg en kwam onder een tram terecht.
Een paar dagen later hing er een foto van de witte kat aan de ruit van de Joodse tearoom/patisserie: ‘Wie heeft onze Colette gezien?’
Ik! Dood op de tramsporen, meer rood dan wit.
Mijn moeder en ik betraden de tearoom/patisserie en mijn blik verraadde alles. De stokoude Joodse banketbakker spuugde op mijn mouw toen mijn moeder even uit het raam keek, naar een passerende pantomimeclown. Ik liet het spuugsel drogen, ik verdiende zijn verachting.

Ik had een slechte gewoonte: ik trok laden open. In elke winkel trok ik laden open en dan kreeg ik onder mijn voeten van de kaarsrechte aristocratische hautaine winkeluitbaatster, maar mijn moeder zweeg: vernederd, verbijsterd, gedegouteerd. Pas op de terugweg, ter hoogte van het vivisectiecentrum aan de rand van het Baudelopark, werd ze woedend en begon ze op me te meppen.
Ondertussen probeerde ik de brokken te lijmen met de stokoude Joodse banketbakker, ik raakte bezeten door de Holocaust en ik maakte onschuldige dierentekeningen voor hem: kuikens, wasberen, lama’s, penseelaapjes, dromedarissen, dalmatiërs, olifanten, eenden. Ik propte de tekeningen in de nauwe brievenbus, ’s avonds wanneer de tearoom/patisserie gesloten was. De dood van de witte kat kwelde me, knaagde aan me ondanks de dierentekeningen en mijn onderdompeling in de Holocaust, en mijn slapeloosheid begon.
Nee, het was eerst stoerdoenerij: ik wilde zo lang mogelijk wakker blijven, langer dan kooivechters en paardengokkers en fazantenstropers en treinrovers. Mijn ogen vielen toe, maar ik vocht tegen de slaap. En de slaap wreekte zich en zette het me betaald: na verloop van tijd kon ik de slaap niet meer vatten, ook niet wanneer ik het wilde.
Ik was elf en een verwoede lezer: Astrid Lindgren en Gerard Reve, maar ook wetenschappelijke boeken over schelpen en zwarte gaten en slokdarmafwijkingen. En stripverhalen die zich afspeelden in het Wilde Westen.

Mijn moeder bleef materialistisch. Op een dag kocht ze een toiletborstel van Philippe Starck, het toppunt van bespottelijkheid. Ik rende naar de kleine studio van mijn vader en deed het materialisme van mijn moeder genadeloos uit de doeken. We roddelden uren aan een stuk over mijn moeder, mijn vader en ik, maar het misprijzen en het venijn van mijn vader namen overdreven proporties aan, en ik kreeg wroeging. Toen ik uiteindelijk terugkeerde naar het donkere verbiedende herenhuis van mijn frivole moeder en zwartgallige stiefvader biechtte ik het misprijzen en het venijn van mijn vader op. Mijn moeder was een ingewikkelde aubergineschotel met veel kruiden aan het maken in de keuken, ze dronk porto. De portofles zat weggestopt in een blikken doos van een koffiebranderij. Mijn moeder liet alles vallen en ze rende naar de kleine studio van mijn vader met mij in haar kielzog. Ze brak de neus van mijn vader met een bepiste paraplu die in de gang lag. Ik kreeg er ook van langs, maar minder erg.

In diezelfde periode verloor ik mijn laatste melktand, nam ik me voor om hoer te worden, en deed ik mijn Plechtige Communie.

Ik deed mijn Plechtige Communie in de Sint Jacobskerk in Gent, maar voor het feest achteraf reden familie en vrienden met verschillende auto’s naar de grote koesterende oogverblindende villa van mijn grootouders in De Panne. Mijn vader en ik reden mee met nonkel Wilfried en tante Katrien van Veurne. Mijn vader had net een roman gepubliceerd en nonkel Wilfried brak de roman van mijn vader af. Ik zat met Tante Katrien op de achterbank. Ik maakte krassen in mijn dijen en knieën met een cassettedoosje van Guns ‘n’ Roses. Ik was verliefd op Axl Rose, die volgens bijna iedereen die ik kende een racistische misogyne klootzak was. Maar zijn witte spannende broek en zijn lange aardbeiblonde haren en zijn onmenselijke gekrijs brachten me telkens opnieuw in extase en vervoering. En ik was ervan overtuigd dat hij liefde tekortkwam en dat ik de enige persoon ter wereld was die hem kon genezen van zijn razernij en van zijn toxische wereldbeeld. Tante Katrien zei: ‘Fientje, doe jezelf geen pijn.’ En ze nam zachtjes het cassettedoosje uit mijn handen en depte mijn wonden die belachelijk oppervlakkig en ondramatisch waren in vergelijking met de wonden van Axl Rose en Jezus. Nonkel Wilfried bleef de roman van mijn vader afbreken en mijn vader bleef ijzig zwijgen: zijn unieke combinatie van weerloze gekwetste pretentie en holle narcistische gebrokenheid.

Dan kwamen we aan in De Panne en de volwassenen begonnen te zuipen in de tuin. Er waren alleen maar volwassenen. Overal volwassenen die plechtig, plichtsbewust, vals en flemerig tegen me spraken. Van mijn moeder kreeg ik een prachtige monografie van Vincent van Gogh die ik al jaren liefdevol ‘Vincent, mijn Vincent’ noemde, maar ik was hem een beetje beu geraakt. Mijn mooiste cadeau was een fluorescerend groen sporthorloge, maar ik ben vergeten van wie ik dat sporthorloge toen gekregen heb en hoelang het is meegegaan. Van tante Katrien kreeg ik een bijbel, en die heb ik nog steeds.
Het hoogtepunt van het feest was laat in de middag zwemmen in de zee. Mijn moeder en ik, alleen wij twee. Het was begin mei en het water was nog erg koud. Mijn moeder vroeg: ‘Vond je het een geslaagd feest?’

Ik antwoordde niet, ik dacht aan de stokoude Joodse banketbakker die me altijd zou blijven haten en dat was oké.

Over de auteur

Delphine Lecompte