Gepubliceerd op: maandag 28 maart 2022

EI 313: Mark Boog – Zo eenvoudig

 

Zo eenvoudig kan een dag zijn.
Ik sta op, jij staat op,
er is een rest van de wereld maar who cares,
het weer is precies het weer,

en daar gaan ze, de koppen koffie,
de bloemen op het balkon,
de verhalen die we overal uit zuigen,
uit de krant, elkaar, de buren, de twee merels

die verdomd als het niet waar is wel verliefd lijken.
De een op de rand van de plantenbak, de ander.
Het lijkt om de zaden te gaan of de wormen

maar dan zitten ze stil, langer dan zangvogels stilzitten.
Ze kijken naar elkaar. Zij naar hem,
hij naar haar. Ze denken na.

 

Een sonnet met – naar het lijkt – een chute tussen regel 8 en 9. De inhoud van strofe 1 en 2 gaat over twee personen en die van strofe 3 en 4 over twee merels. De vraag is of de overeenkomst tussen octaaf en sextet domineert of juist het verschil? In het eerste kwatrijn begint de dag net als andere dagen: ‘eenvoudig’. Twee vermoedelijk gepensioneerde mensen – man en vrouw – ontwaken en staan na elkaar op. Het weer is er ook, net als altijd: het is er gewoonweg. Het ‘who cares’ in V3 suggereert een zekere mate van onverschilligheid jegens de buitenwereld. De sfeer roept voor de lezer tegenstrijdige gevoelens op: enerzijds die van een huiselijke knusheid en anderzijds die van een benepen geborneerdheid. Er lijkt sprake te zijn van desinteresse voor wat er zich in de omgeving – hun wereld – afspeelt.
De inhoud van het tweede kwatrijn benadrukt en voert het opgeroepen gevoel van sleur in de eerste strofe op. Kopjes koffie, dan op het balkon bloemen ontdoen van dor blad. Vervolgens wat praten waarvan de gespreksstof gepuurd wordt ’uit de krant, elkaar, de buren’ en zelfs uit ‘de twee merels’ op en nabij ‘de plantenbak’. Vogels die ook net als de twee mensen de dingen van de dag doen. Ze zitten overigens niet voor de gezelligheid op de plantenbak. Ze vullen er hun maag. De oudjes lijken weinig met de vogels op te hebben.
De overgang van de 2e naar de 3e strofe – ‘de twee merels die verdomd als het niet waar is wel verliefd lijken’ – is voor meer dan één uitleg vatbaar. Enerzijds het ongeloof dat twee vogels verliefd lijken te zijn en anderzijds het besef – door het accent op ‘wel’ – dat de twee merels in tegenstelling tot het mensenpaar nog wèl gek zijn op elkaar. Dat is dan schrikken voor de twee bewoners die, kijkend naar de vogels, geconfronteerd worden met de gedachte niet meer te hebben wat die twee vogels – ‘verdomd … wel’ – hebben, namelijk dat gelukzalige gevoel van verliefdheid.
Prangender wordt dat gevoel als blijkt dat beide vogels ook nog eens geen enkele belangstelling voor het mensenpaar koesteren. Ze zitten er niet om de oudjes met hun zang op te vrolijken. Nee, ze zitten er puur voor zich zelf. Of zoals de dichter het verwoord in V11: ‘Het lijkt [hen louter] om de zaden te gaan of de wormen’. In het sextet zelf – in de overgang van het derde naar vierde kwatrijn – is sprake van nog een chute, die belangrijker is dan de eerder genoemde. Wie zitten er namelijk ‘stil’ in V10? Zijn dat de oudjes of tòch de merels? De versregel ‘[dan] zitten ze stil, langer dan zangvogels stilzitten’, schetst een vergelijking tussen ‘ze’ die langer stilzitten dan de ’zangvogels’ en dat zijn natuurlijk de merels. We zien dat het perspectief in de laatste strofe via de merels weer terugkeert naar het mensenpaar dat elkaar opeens weer ziet.
In V11 en 12 hebben man en vrouw namelijk oog voor elkaar. Ze kijken naar elkaar: ‘Zij naar hem, hij naar haar.’ De dichter sluit zijn vers vervolgens af met een korte mededeling: ‘Ze denken na’. Wat ze denken wordt echter abrupt met een punt afgesloten. Het is alsof de dichter de lezer na die punt alle ruimte geeft om zijn eigen gedachten daarover in te vullen. In die ruimte zien we dat twee personen van achter hun raam of op hun balkon twee merels aanschouwen, naarstig en daarna liefdevol naast elkaar. Een scene die man en vrouw stil maakt. Een scene ook die hen al peinzend elkaars aanwezigheid doet beseffen in een bijna voelbare leegte …

 

Mark Boog Het einde van de poëzie

 

Mark Boog

Het einde van de poëzie

Uitgeverij Cossee

ISBN 9789059369948

 

Over de auteur

- rondde - na zijn onderwijzers- en lerarenopleiding Duits - zijn doctoraal studie Nederlandse taal- en letterkunde & Mediëvistiek af in Utrecht. Hij was onder meer onderwijzer, hoofd der school en leraar Nederlands aan een vwo-opleiding. Daarna was hij als afgestudeerd econoom langere tijd verbonden aan de Hogeschool voor Economische Studies in Amsterdam en de Business University Nyenrode in zowel economische als kwantitatieve vakken. Daarnaast is hij auteur en publicist.