Gepubliceerd op: maandag 21 maart 2022

Eerste Liefde Feuilleton – aflevering 4

 

schiller

 

Je steeds bewijzen, de ander overtroeven, tonen wat je waard bent. Hij deed dat niet graag. De onderwijzer in het vijfde leerjaar, meester Van Neygen, kwam een keer bij ons thuis. Hij praatte eerst vol lof over mij, maar plotseling zei hij tegen mijn moeder: ‘Er is wel één ding: Erik steekt in de klas zijn licht te dikwijls onder de korenmaat.’ Soms de behoefte om niet op te vallen, klein te zijn, vooral in de eerste puberjaren.

De verwarring, de eerste verliefdheid, bijna hoofs, op afstand. Een knap zwartharig meisje dat ik (onwetend) de koosnaam ‘nijlpaardje’ gaf. Ze was nogal dik. Samen met Luc traag langs haar huis fietsen, steeds weer in rondjes. Of ze niet toevallig… De om ter knapste zusjes met blonde haren, hun familienaam was D., die achter het kasteel woonden. Luc had ze horen zeggen: ‘Den Erik?! Diene maskeszot!’ Ontdekkingsspelletjes, stiekem in de kelder. Jongens onder elkaar. ‘Laat uwen tiesj ’s zien!’ Een wedstrijd plassen: hoe lang? hoe ver? Wedijver. Ook soms meten, met een houten liniaal. ‘Ziedewel: een centimeter langer dan die van u!’

bolwerk JSB-college

Op het college in Brussel alleen paters, mannelijke leraren en leerlingen. Behalve madame Jeanne, een rasechte Brusselès met een lichtblauw gebloemde nylonschort. Paffend. De werkster. Lelijk mens. Remedie tegen de liefde. Een andere mocht niet in de patersgang komen. ‘SLOT’ stond er op een kartonnen bordje. Betekende: ‘Vrouwen niet toegelaten.’ In de derde klas humaniora een pater die fulmineerde tegen de Franse uitdrukking faire l’amour. Hun een beetje voorlichting gaf. Dat God om de mensen aan te zetten kinderen te krijgen ‘er een beetje genot aan heeft verbonden’. P., zoon van een neurochirurg, die na de les spottend op het speelplein zei: ‘Een beetje genot?? ’t Grootste plezier dat er is, verdomme!’

Pas nu hij dit schrijft, denkt hij: waarom was het meest gebruikte scheldwoord op het speelplein vuile peedee? Nog een woord waarvan hij, behalve dat het pejoratief was, de betekenis niet snapte. Keerzijde van de druk, tot in het biechthokje toe, om vooral het zesde gebod na te leven? (‘Doe nooit wat onkuisheid is.’)

Had het iets met uitgerekend die nerveuze pater te maken? Sommigen moesten weleens naar zijn kamer komen. Hijzelf ging hem soms tijdens de vakantie helpen in een parochie in Itterbeek waar zijn klasleraar de priester verving. Decennia later verneemt hij toevallig over diens ‘verregaande’ inzet voor Marokkaanse jongens. Hijzelf, denkt hij nu, gelukkig intact gebleven.

Een andere pater, zijn bewonderde jonge en blozende klasleraar in het tweede jaar humaniora, leest hij vele jaren later in de krant, heeft een ernstige gevangenisstraf gekregen. Wanneer hij zijn overlijdensbericht leest, de gedachte: ik hoop dat hij tot inzicht en schuldbesef is gekomen. Ik had hem graag, hij kon je oprecht bevestigen als je iets goed deed. Hij heeft zijn eerste Griekse woorden bij hem geleerd.

Tijdens de schoolvakanties – hij is vijftien, zestien – mag hij bij zijn beste klasmakker gaan logeren. Hij woont in een grote villa in Spaanse stijl. Ruime kamers. Op zijn kamer liggen ze in twee eenpersoonsbedden, op anderhalve meter van elkaar. Hij herinnert zich discussies over wat ze bij vrouwen het meest sexy vinden: borsten of benen? Ze verschillen van mening. P. vindt de benen het opwindendst. Daar kan hij hem niet in volgen. Later beseft hij pas het waarom van P.s voorkeur, wanneer hij bij Freud leest ‘der Traum ist der Königsweg zum Unbewussten’, dé weg naar waar je moet zijn. Hij, die nooit borstvoeding heeft gekregen, heeft het voor borsten: hun vormen, hun variatie, hun weelde.

Boezemvrienden dóen vooral veel samen. Hartsvriendinnen zíjn vooral vaak samen.
(Rita Kohnstamm, Kleine ontwikkelingspsychologie III, p. 196)

birkin

’s Middags gaan ze in de nabije stad, in een krantenwinkel op de hoek van een weinig bezocht plein, het tijdschrift Lui kopen. P., die er iets ouder uitziet, gaat naar binnen, hij moet op de uitkijk staan en kijken of er niemand afkomt die hen op heterdaad kan betrappen. ‘Gelukt!’ Eén keer loopt het mis: een kennis van P.s vader, ook al een hoogleraar, komt hun van ver tegemoet. P. vindt er niets beters op dan het blootblad bliksemsnel in de dichtstbijzijnde vuilnisbak te gooien. Tien minuten later halen ze het tijdschrift er weer uit.

De andere keren sluipen ze met hun buit naar boven, ze beluisteren om in de sfeer te komen meermaals Naast jou en Ballade van de vriendinnen voor één nacht van Boudewijn de Groot. Lennaerts Nijghs teksten kennen ze uit het hoofd. Ze trekken zwijgend hun broek en onderbroek uit, kijken niet naar elkaar en kruipen onder de lakens. Ze leggen de Lui op het nachtkastje tussen hen in, schuiven wat dichterbij en bekijken met begerige blikken de paginagrote kleurenfoto’s. Ze geven bewonderend, een enkele keer afkeurend commentaar. Hun wangen gloeien. Handen bewegen onder de lakens. Ze komen meestal bijna gelijktijdig klaar. Soms tonen ze elkaar het resultaat: gelig wit kleverig spul in een witte sponshanddoek. Soms ruiken ze aan hun vingers. Ze raken het eens dat het naar paddenstoelen ruikt.

suggestief

Kort nadat ze haar ijle stem en haar zwoele zuchten in het liedje Je t’aime … moi non plus met Serge Gainsbourg hebben leren kennen, blijkt Jane Birkin in Lui te staan. Ze bekijken haar langdurig, tasten haar af met hun ogen. Eigenlijk deden ze toen al zonder het te weten aan semiotiek. Ze verbazen zich over haar minieme borsten maar vinden haar best fascinerend: haar kekke pony, die vranke blik, fijne neus, haar langwerpig gezicht met fijne konen en zwoele lippen. Dat ondeugend jongensachtige van haar frêle meisjesverschijning. Zo weet ze hen te prikkelen. Misschien leert ze hun zelfs dat een vrouw meer is dan alleen benen en borsten. En vooral: veel meer is dan een lichaam. Iets bijzonders uitstraalt.

Een andere keer liggen ze voor de afwisseling, elk op zijn kant, in het reuze tweepersoonsbed van de logeerkamer. Ze doen de deur op slot, bladeren weer begerig. Plotseling wordt er op de deur geklopt. Zijn vader: ‘Zijn jullie daar?’ P. schrikt maar vermant zich: ‘We liggen hier in bed!’. De stem van zijn vader, de professor, altijd licht ironisch: ‘Naakt?’ – ‘Wat denkte wel? Tuurlijk nie’, reageert P. Ze horen dat de stappen zich verwijderen. Grinniken en gaan door. Ze hebben elkaar niet één keer aangeraakt. (Later de gedachte aan de eerste zin van Elias Canetti’s Masse und Macht: ‘Nichts fürchtet der Mensch mehr als die Berührung durch Unbekanntes.’)

Feit blijft dat veel adolescenten fantasieën, gevoelens en ervaringen hebben met een vage of meer uitgesproken homoseksuele kleuring. Cijfers daarover zijn moeilijk te geven, doordat het inderdaad om een brede waaier van ongelijksoortige belevingen gaat. […] Een jongen die droomt dat hij samen met een klasgenoot masturbeert.
(Rita Kohnstamm, Kleine ontwikkelingspsychologie III, p. 30)

Na de zomervakantie, het moet eind september zijn geweest, zegt hun bevlogen poësisleraar, pater V., wanneer hij ziet hoe goed P. en hij met elkaar opschieten, met zijn slanke open handen wijzend op hen beiden, vriendelijk: ‘Dat is geselscap goet ende fijn.’ Ze glimlachen beaat en denken: hij moest ’s weten!

In de retorica, d.i. het laatste jaar gymnasium, worden er danslessen georganiseerd, samen met de oudste meisjes van het lyceum. Ze hebben rare transpiratie(?)geuren. Hij danst houterig, trapt ei zo na op hun tenen. Vindt het niet leuk. Een jongen uit een dorp in het Pajottenland vertelt op het speelplein onder de gaanderij, waar de surveillant hen niet kan horen, dat er afgelopen zaterdag in het dorpscafé een wedstrijd ’tongkussen’ is gehouden. Hij begreep: twee mensen die om ter langst elkaar een zoen geven terwijl ze op een ton staan.

Gebrek aan eigenwaarde en waardering voor het beeld dat de adolescent van zichzelf heeft, kan ook ontstaan door onbereikbare of verwarrende ideaalbeelden.
(Rita Kohnstamm, Ontwikkelingspsychologie III, p. 106)

eind - afl4

 

Morgen de volgende aflevering van dit Eerste Liefde Feuilleton.

Over de auteur

- is criticus en literair vertaler: recentelijk Ann Cotten, Alle zwanen heten Reinhard en andere gedichten (2011), Spiel auf Leben und Tod. Die Auferstehung des Konrad Bayer (Schreibheft 79/2012), Norbert Hummelt, Geen veerman, geen Styx (2014, met Jan Baeke), Marion Poschmann, Landschap van wilde geruchten. Gedichten (2015), Konrad Bayer, idioot (2015), Konrad Bayer, de peer en ander proza (2017), Ernst Jandl, poëzieklysma (2017), Jean Paul, Gedachtegewemel (2018), Georg Heym, De gek (2019), Gerhard Rühm, het raam (2020), Novalis, Fragmenten/denkopdrachten (2020), Cornelia Hülmbauer, Cyclus V (2020)