Gepubliceerd op: donderdag 31 maart 2022

Delphine Lecompte – Tonton Guy

 

Na mijn bijzonder geestige gezellige baldadige deugddoende opname in de psychiatrische afdeling van het ziekenhuis in Knokke vloog ik naar een bestraffende gedisciplineerde bikkelharde ascetische setting in Sint Pieters, een goelag-kamp met alleen maar leeftijdsgenoten die aan hetzelfde leden als ik: vreetbuien, zelfverminking, psychotische wanen, banale depressieve symptomen, escalerende dwanghandelingen, kleptomanie, borderline, en lichtgeraaktheid. Horror!
In Knokke had ik net genoten van de bonte schreeuwerige ontregelende anarchistische mengeling van schizofrene alpacafokkers, bipolaire vissers, dementerende orgeldraaiers, analfabetische jongenshoeren, gokverslaafde baronnen, Zweedse ex-hoeren, pyromane korfbalspelers, aan lagerwal geraakte buiksprekers, zigeunerachtige opiumverslaafde kraanmachinisten, godsdienstwaanzinnige taxidermisten, depressieve degenslikkers, neurotische matrassenmagnaten, hoefsmeden met ADHD, necrofiele tegelleggers, anorectische saxofonisten, narcistische schaapscheerders, …
Maar ik had toch vooral een boontje gehad voor de aardige gulle joviale inventieve spitsvondige fatalistische veelsoortige alcoholisten: alcoholistische ex-stukadoors, alcoholistische ex-croupiers, alcoholistische ex-hondenkappers, alcoholistische ex-leerkrachten aardrijkskunde, alcoholistische ex-poolreizigers, alcoholistische ex-dirigenten, alcoholistische ex-scheepsherstellers, alcoholistische ex-kreeftenrestaurantuitbaters, alcoholistische ex-onderwaterlassers, alcoholistische ex-baggeraars, alcoholistische ex-zadelmakers, alcoholistische ex-touwslagers, alcoholistische ex-discuswerpers, alcoholistische ex-parapluherstellers, …

Eén van de alcoholisten waarmee ik het heel goed kon vinden was tonton Guy, een lankmoedige potige Normandische kletskop met een gekrulde circusachtige snor die vroeger in Rouen een kreeftenrestaurant had uitgebaat. Hij had een arsenaal aan vulgaire burleske sappige grappige anekdotes vol aarzen en scharen en feces en gillende gravinnen en louche televisiepriesters.
Na drie weken te hebben verbleven in het akelige vreugdeloze ontmoedigende dof makende goelag-kamp liep ik weg. Het was op een donderdag na de verplichte muziektherapie. Ik haatte de muziektherapie want tijdens de muziektherapie moesten we liedjes meebrengen die belangrijk voor ons waren, en bijgevolg werd het een huilerige bedoening. Ik hield niet van tranen. Niet van de mijne, maar ook niet van de tranen van anderen. Ik liep dus weg en kocht zes blikjes bier in het benzinestation in de buurt. Daarna nam ik de trein naar Knokke.

In de trein belde ik tonton Guy op, we spraken af in een danscafé vlakbij het station van Knokke. Ik was al een beetje dronken toen ik arriveerde. Tonton Guy zei dat ik er prachtig uitzag, eindelijk mollig. ‘Bijna een echte vrouw.’ We dansten op een melig nummer van Poison en tonton Guy streelde mijn kont. Patrick de versleten ex-bokser met wie ik nog min of meer een relatie had at gefrituurde inktvisringen aan de toog. Hij zag me niet, hij was aan het luisteren naar Sabine de poetsvrouw van het ziekenhuis waar we nog niet zo lang geleden hadden gelegen. Patrick, tonton Guy, en ik. En vele anderen.
Sabine had een geslaagde neusoperatie achter de rug, ze droeg een T-shirt van John Fogerty met een fabrieksfout, er schortte iets aan de linkermouw. Toen tonton Guy aan mijn beha frunnikte kreeg Patrick me in het oog en hij probeerde me mee te krijgen naar zijn kleine zolderkamer in Duinbergen, maar ik wilde blijven dansen met tonton Guy. Na het dansen dronken we Martini, tonton Guy trakteerde mij. Ik dronk rap en werd zeer geil. Ik kreeg ademhalingsproblemen en ging even naar buiten om een luchtje te scheppen. Een gepensioneerde foorkramer vroeg bezorgd of ik in orde was, ik nam zijn hand en leidde zijn hand naar de ritssluiting van mijn jeansbroek.
‘Je bent eenzaam en bedroefd,’ zei hij.
‘Nee, ik ben optimistisch en zeer geil. Vinger mij.’
De gepensioneerde foorkramer vingerde mij en daarna keerde ik terug naar het danscafé. Tonton Guy was aan het flirten met zijn neonazistische nicht Sandra die zwanger was van een garnalenvisser die haar en hun kind drie jaar later zou vermoorden. Ik zei tegen tonton Guy dat ik naar zijn huis wilde gaan. Het was niet ver, het was erg koud buiten. Het huis was groot, opvallend waren de hoge plafonds en een opgezette monniksgier op een donkere strenge edwardiaanse commode in de hoek van de woonkamer.
Tonton Guy sleepte me naar de slaapkamer en rukte de kleren van mijn lijf. Zijn penis was walmend en wanstaltig, en ik wilde terugkeren naar het goelag-kamp.

Plots besefte ik dat ik gehecht was geraakt aan Inge die stoer en solidair en fijngevoelig en intelligent was, en die me de eerste dag had geholpen toen we in de wasserette van de instelling onze kleren hadden moeten wassen, ik was 23 maar ik had nog nooit mijn kleren zelf moeten wassen.
Ik dacht ook aan Sanne met de weelderige krullende rode zeemeerminachtige haren, ik troostte haar ’s nachts in de leefruimte, we waren allebei slechte slapers en ze vertelde me over de getrouwde osteopaat die haar vijf jaar aan het lijntje had gehouden, en over de sadistische grootvader die haar meermaals had verkracht toen ze acht was.
Marina was te perfect, te nuchter, te afgemeten. Toch dacht ik ook aan haar. Ze had smetvrees maar ook pica: ze at rupsbanden en potloodschilfers op (uitsluitend Caran d’Ache). Ik had haar nog verteld dat Caran d’Ache potlood betekende in het Russisch. Of was het merk er eerst en dan pas het Russische woord? Marina had een Russische naam, maar ze had twee Vlaamse ouders die in Nazareth pruiken vervaardigden voor carnavalsstoeten.
Ik dacht ook aan mijn moeder die me elke dag kwam bezoeken met onderbroeken en batterijen en vijgen en romans van Gerard Reve, maar ik wilde enkel Carrie lezen. En naar Diana Ross luisteren op mijn discman. De batterijen waren voor mijn discman.

Tonton Guy penetreerde mij, maar ik wurmde me vanonder hem uit alvorens hij klaarkwam. Hij was razend en schopte me naakt de straat op. Ik liep naakt naar het ziekenhuis en werd door een stugge piepjonge bloedmooie spoedverpleegkundige ongeduldig en liefdeloos afgezet aan de psychiatrische afdeling die ik zo goed kende. Het was maar voor een nacht. De volgende ochtend kwam mijn sombere mompelende stiefvader me ophalen, hij voerde me zwijgend terug naar het goelag-kamp van Sint Pieters. Op de radio werd er gesproken over Aldous Huxley, geloof ik. Inge omhelsde me en Sanne was in alle staten, iedereen was enorm bezorgd geweest.
Het Paasweekend brak aan en de patiënten mochten drie dagen naar huis, behalve ik. Ik was gestraft. Ik mocht mijn kamer niet verlaten. Het eten was gastronomisch: asperges en een lamskroontje. Maar ik had geen honger. De stokoude psychiater van wacht was de enige van het zorgpersoneel die empathisch en zacht was. Ik huilde. Tranen! Ik! Bah!

Ik ben nog een week in het goelag-kamp gebleven, daarna heb ik een formulier ondertekend dat ze niet aansprakelijk waren voor mijn ondergang en ben ik het afgetrapt. Zes maanden later kwam ik tonton Guy eens toevallig tegen in Knokke, hij zei spottend dat er nog dure juwelen en bevlekte kleren van mij op zijn nachtkastje lagen. Ik was altijd welkom om ze te komen halen. Ook Patrick de versleten ex-bokser kwam ik diezelfde dag tegen. Of had ik met hem afgesproken? Dat ben ik vergeten. We dronken bier in zijn stamkroeg en hij zei dat tonton Guy overal rondbazuinde dat ik een smerige hysterische aanstellerige allumeuse was. ‘Waar is overal?’ Vroeg ik, maar meteen daarna zei ik: ‘Ik wil het niet weten.’
We tongzoenden, de versleten ex-bokser en ik. Ik bestelde een lasagne, maar ik kreeg slechts de helft op. Ik kotste op het marktplein, tussen een gesloten schietkraam en een stalletje waar je wulken maar ook jenever en sporthorloges kon krijgen.

Over de auteur

Delphine Lecompte