Gepubliceerd op: zondag 13 maart 2022

Delphine Lecompte – Blind in het paradijs, wild in het schuldbemiddelingsbureau

 

Ik ben niet wild, ik ben je marionet en je kapstokboom
Gelukkig kan ik weglopen
Ik loop weg en verschuil me in de fietsenstalling van het oogziekenhuis
Ik zie de fiets van mijn moeder, er puilt spons uit het zadel
Het is obsceen en ik probeer de spons terug naar binnen te duwen
De mystieke chrysantenkweker betreedt de fietsenstalling en zegt:
‘Mijn vrouw is jarig vandaag, ik heb haar een kameleon en een wafelijzer gegeven.’
In mijn verbeelding wordt de kameleon geplet en verbrand door het wafelijzer
Maar zoiets zal de vrouw van de mystieke chrysantenkweker nooit doen
Ze is ingoed, ze redt kinderen uit de klauwen van incestueuze imkers
En ze maakt kervelsoep voor bedlegerige Cobraschilders en dementerende orgeldraaiers.

En ik?
Ik ben te lui om kinderen uit de klauwen van incestueuze imkers te redden
En kervelsoep vind ik niet heel lekker
De mystieke chrysantenkweker schilt een clementine en vraagt:
‘Ken jij de Russische woorden voor ‘sneeuwvlok’ en ‘nederlaag’?’
‘Sneeuwvlok ja, nederlaag nee.’
Hij haalt zijn schouders op en gooit de geschilde clementine
Naar een antipathieke muskusgans die met vervaarlijke opengesperde vlerken
De fietsenstalling nadert, de muskusgans druipt af en een transseksuele coniferenscheerder
Met een ooglap komt zijn fiets halen, een grijze fiets die Shrapnel heet
Hij kijkt met zijn gezonde oog likkebaardend naar het zadel van mijn moeder.

Een ordinaire diabolische vlieg landt op mijn handrug
Ik bestudeer zijn groenige vlezige lijfje en leer hem waarderen
Dan vliegt hij weg en landt hij op het fietsstuur van mijn moeder
Er hangt bloed aan het stuur, het is het bloed van haar Moldavische stukadoor
Soms verminkt hij zichzelf in de gang waar haar fiets staat
Maar hij overdrijft nooit en wanneer mijn moeder hem vraagt waarom hij bloedt
Antwoordt hij cryptisch: ‘Stukadoors, mensen, harteloos, klonter, rat, argeloosheid, enzovoort…’
Hij gebruikt nooit werkwoorden en mijn moeder lacht hem uit en imiteert hem achter zijn rug om.

Als je over de duivel spreekt: mijn moeder staat met perfect gezonde oogbollen
In de deuropening van de fietsenstalling, ze maakt de ruimte nog donkerder
En ik haat haar kortstondig
Ze zegt tegen de mystieke chrysantenkweker: ‘Ik ben je vrouw gisteren tegengekomen
In de kantine van het folkloremuseum, ze was ongegeneerd aan het flirten
Met een ernstige buikspreker die aan het worstelen was met een stuk kriekentaart
En zich zichtbaar ergerde aan het schaamteloze geflirt van je dwaze vrouw
Maar je dwaze vrouw had niets door en ze maakte de bovenste knoopjes van haar fuchsiablouse
Open, toen veerde de buikspreker op en hij riep amechtig: ‘Sproeten!! Ik val uitsluitend op vrouwen
Met sproeten!’ Je dwaze vrouw heeft geen sproeten.’

Dan loop ik weg, ik heb een afspraak met mijn schuldbemiddelaarster
Ik ben te laat, ze zegt: ‘Dichters, mensen, afschuw, boetedoening, lawine, ranzigheid, enzovoort…’
Net als de stukadoor van mijn moeder vindt ze het niet nodig om werkwoorden te gebruiken
Maar ik zou haar nooit uitlachen en imiteren, ik heb haar immers nodig
Zij heeft mij ook nodig, er staat een foto van een Paaseilandbeeld op haar vensterbank
Ik wijs naar de foto: ‘Ben je daar geweest?’
‘Nee, maar mijn jongste broertje werd er in elkaar geslagen door een blasfemische horlogemaker.’
Dat verklaart alles.

Opgelucht verlaat ik het schuldbemiddelingsbureau
Ik voel me plots woest en uitgelaten
Ik maak crawlbewegingen en trek ongewild de aandacht van een necrofiele tegellegger
We trekken een poosje met elkaar op, we stelen zelfs een schimmelpaard van een goudsmid
En een jukebox van een bietenboer
We houden van dezelfde muziek en van dezelfde uitvinders en heiligen
Maar de vriendschap verzuurt wanneer de necrofiele tegellegger me in mijn slaap
Probeert te wurgen.

Over de auteur

Delphine Lecompte