Gepubliceerd op: maandag 28 februari 2022

EI 309: Paul Demets – 3.

 

Maar je stokt niet. Je litteken herschrijft ons
en hecht zich aan onze huid. Je woelt in ons
aardlagen open, raakt zoek in de vegetatie
in ons hoofd. Hoe het donker is in je

dat we te zien krijgen op het scherm. Zo
kunnen we jou niet bereiken. Je stolt
en wordt weer vloeibaar: een hartenklop.
Je hoofdje en je lijf pasten daarnet nog

in een holte, in onze droom waarin je droomde
hoe je ons verliet. Die seinpaal daar: alarm.
Je ogen zoeken ons tot je wordt binnengereden.
Adem wordt ons benomen. Jou niet.

 

Het gedicht is de derde uit de afdeling ‘Springtij’, die begint met het volgende motto, afkomstig van Julia Kristeva: L’ enfant devient ‘le sens de sa vie’ et son déchet à la fois, son idole et sa mort’ (Het kind wordt de zin van zijn leven en tegelijkertijd zijn afval, zijn afgod en zijn dood).
De gedichten uit de reeks zijn soms met elkaar verbonden door de laatste en eerste regels. De laatste regel uit het voorafgaande gedicht is ‘je beneemt ons de adem. En stokt even.’ Mooi is daar de punt voor ‘En’, waardoor ook de poëzie even stokt, en daarna even helemaal stopt, tot bovenstaand gedicht zich op de volgende bladzijde aandient, nummer 3 in de reeks.

Er lijkt sprake van een precaire toestand waarin de ‘je’ zich bevindt. De ‘we’ houden hun adem in als zij de ‘je’ observeren. Die ‘je’ stokt niet, gaat tegen de verwachting in, toch verder, met ademen, met leven. Wel is er een litteken en dat litteken ‘herschrijft ons’. Kennelijk waren de ‘wij’ al geschreven, maar door het litteken worden ‘wij’ herschreven. De verbinding tussen ‘schrijven’ en ‘scheppen’ is een eeuwenoude, denk aan het begin van het boek Johannes uit de bijbel: ‘In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God’. Zo kan het gebeuren dat een mens herschreven wordt door de kwetsuur van het leven.
Door het motto waarmee de afdeling begint, alsmede het nawoord van de dichter, mag je aannemen dat de ‘je’ in het gedicht een kind betreft. Het geschonden lijfje van het kind, dat hier uitgedrukt wordt in het ‘litteken’, laat ook zijn sporen na in de huid van de ouders. Het litteken van het kind wordt dat van de ouders. Het kind woelt zelfs aardlagen in hen open. De auteur laat hiermee de diepe verbondenheid zien tussen het kind en de ouders, de wanhoop die alles in de ouders omwoelt. Ze zijn doodsbang het kind te verliezen en dat gebeurt in zekere zin al, want het kind ‘raakt zoek in de vegetatie in ons hoofd’. Er is een wildgroei aan zorgen en daarin raken de ouders bijna het zicht op hun kind kwijt. De strofe sluit af met ‘hoe het donker is in je’, zonder punt, waardoor de diepgang van het donker nog zwaarder valt, de onzekerheid van wat er in het kleine lijfje allemaal gebeurt, tegelijkertijd de onzekerheid van de ouders.

In de volgende strofe blijkt het donkere in het kind ook op een scherm, waarschijnlijk een echo, want daarin zie je alleen de contrasten tussen licht en donker. Hoe ouders ook naar het scherm kijken en de bewegingen van het kleine lichaam zien, het blijft een scherm. Zij kunnen het kind niet bereiken, aanraken. Het stollen en vloeibaar worden benadrukt de materie waaruit het lijf bestaat, het op zichzelf staan van het lichaam dat kan stollen en vloeibaar worden, zonder dat je er grip op hebt. Het is ook een treffende omschrijving van wat je ziet op het beeld van een echo: het haast vloeibaar bewegen van de organen, het kleine hart in het lichaam, en dan het stollen ervan. Ondertussen is die hartenklop essentieel voor het leven. Ook deze strofe eindigt met een zin die nog verder gaat: ‘Je hoofdje en je lijf pasten daarnet nog’. Als iets past, voelt het als compleet, maar hier is het verleden tijd. Daarnet pasten ze nog, nu niet meer. Door de witregel wordt het afgebrokene benadrukt, het incomplete.
De zin gaat verder: ‘Je hoofdje en je lijf pasten daarnet nog / in een holte’. Die holte kan verwijzen naar de baarmoeder die het kind nog maar net heeft verlaten. Zolang het kind nog in de baarmoeder is, is het voor de ouders een ‘droom’, want er is nog geen duidelijke voorstelling van het kind. De holte voelt veilig, omsloten. Als de holte naar de baarmoeder verwijst, is het opvallend dat er staat: ‘hoe je ons verliet’. De baarmoeder is dan niet alleen van de moeder, ook van de vader. In zekere zin klopt dat ook: zolang het kind nog niet geboren is, verkeert het zowel in de droom van de moeder als van de vader. Zodra het geboren is, verlaat het kind die droom en wordt tastbaar. Er wordt hier ook gesproken van de droom van het kind: het kind droomt ervan zijn ouders te verlaten. Dat kan zijn bij de geboorte, maar ook hier in deze precaire toestand tussen leven en dood. Middenin de regel doemt de ‘seinpaal’ op: alarm. Dat is precies zoals het gaat als in een ziekenhuis een van de apparaten gaat piepen. Je kunt zo verdiept zijn in een droom of herinnering, het alarm komt altijd onverwacht, middenin je overpeinzingen.

En dan het schrijnende afscheid: het kind wordt waarschijnlijk een operatiekamer binnengereden. Ouders moeten het kind laten gaan en vertrouwen op de artsen. De ogen van het kind zoeken nog die van de ouders. De ouders durven geen adem meer te halen, uit angst hun kind te verliezen. Het kind wordt zeer waarschijnlijk aan de beademing gelegd, krijgt dus juist wel adem, zij het kunstmatig.
Met het kind kijken de ouders de dood in de ogen, en daarmee krijgt het motto van Kristeva ook betekenis. Het kind is alles voor de ouders: de zin van het leven, en dat is een droom, een gedachte, een ontastbaar ideaal. Als het lijfje waarvan zielsveel gehouden wordt, echter hapert, dan wordt het ineens ‘afval’, gebutste materie, waar ouders machteloos toekijken, hoe het stollend en vloeibaar naar adem hapt, en omdat dit liefste, dit hulpeloze voortkomt uit henzelf, is het haperen tegelijkertijd een haperen in henzelf geworden en daarmee is het kind ook hun eigen dood.

 

 

De landsheer van de Lethe

 

Paul Demets

De landsheer van de Lethe

Uitgeverij PoëzieCentrum

ISBN 9789056554392

 

Over de auteur

Dietske Geerlings

- schrijft behalve poëzie, verhalen en romans ook essays over het werk van andere auteurs. Daarnaast is zij docent Nederlands op een middelbare school in Zutphen.