Gepubliceerd op: dinsdag 1 februari 2022

EI 305: Anne Broeksma – Rafelrand

 

waar smeerwortel groeit lig ik
en ooievaarsbek en kattenstaarten
daar waar de stad een restje
tussen haar tanden heeft laten zitten

al wat hier aan doorgang is: een enkel hek
dat leidt naar lager gras en opslaghallen
links begint een snuitkever een halm te beklimmen
rechts zie ik meeldraden wuiven
ik hoor ze wel, de muggen die mijn bloed
in kelkjes naar de maan toe willen dragen

hier is het kriebelig midden
waaromheen deze wijk is gebouwd
een grof brokje niets dat men vergeten is te verstoren
er groeien negenendertig soorten bloemen
de rafelrand heeft geen waarde
rondom wordt er gekeken naar werk dat moet gebeuren
pijlen om te trekken

de montere pootjes van de snuitkever
nemen me mee zijn wereld in
stuifmeelkorrels vliegen fonteinerig door de lucht
tijdens zijn klim
een glimmende ballon in de vorm van het cijfer 1
landt voor mijn voeten in de rafelrand
ergens is er een levensjaar verstreken
maar hier kan alles nog beginnen

ik wil het geraamte van een blad
op een tuintegel plakken
een stuk nat hout in mijn bed leggen
binnen in een walnoot zingen

 

Anne Broeksma schrijft bedwelmende ecologische poëzie met een mystiek tintje. ’Rafelrand’ is een verhalend gedicht over een restgebied in de stad waar de natuur vrij spel heeft. Het lijkt bijna filmisch geschreven: één lange vloeiende, cirkelende beweging zonder interpunctie.

De dichter koestert deze “verloren” gebieden, plekken die niemands bezit zijn. Het zijn in alle opzichten vrije en open ruimtes waar de wereld opnieuw kan beginnen. Een wereld van totale vrijheid, zo lijkt het wel, in deze tijden een curiosum.

Op deze restplekken gedijen de insecten en wilde planten en bloemen: smeerwortel, ooievaarsbek, kattenstaart, snuitkever – heel poëtische namen en woorden die ons bekoren en naar een wondere wereld loodsen. Opvallend is dat veel van die benamingen zowel een stukje flora als fauna bevatten. Eén wereld.

Hier observeert de dichter, al liggend in het gras – dus eerder ontvankelijk dan actief werkend – de wereld om haar heen. Een idyllische nietsnutter. Broeksma plaatst nadrukkelijk de natuur voorop: de koningin van een bloeiend universum. Die het misschien niet helemaal voor haar heeft: de muggen lijken haar wel rauw te lusten, haar bloed ‘in kelkjes naar de maan toe [te] willen dragen’. Het kon haast een beeld van Federico García Lorca zijn.

Tegenover de zogenaamd onnuttige microkosmos – maar in dat ‘brokje niets’ groeien wel negenendertig soorten bloemen! – staat de bewoonde wereld. Daar woont de mens, de keizer van het antropoceen. De mens die zichzelf voorbij holt, in beslag genomen door rendement en winstmarges.

Het ‘rafelen’ uit de titel is een weefsel losmaken. Broeksma doet dat en legt ongewone verbanden bloot: tussen natuur en cultuur, micro- en macrokosmos, ecologie en economie. Het niets-land waar ze zich bevindt, wordt plotseling het centrum van de wereld. Om het lapje wildernis heen zijn de huizen en de wijk gebouwd maar het nietige wordt verheven tot essentie. Het krijgt waarde.

Het schijnbaar nutteloze stuk natuur in contrast met de wetten van de economie en haar dienaar, het verkeer: ‘pijlen om te trekken’ – planning en sturing, urbanisatie, betonnering omwille van steeds meer groei en winst. De dichter concentreert zich op een heel andere groei en opwaartse klim: de trage en kleine van de snuitkever. Haar aandacht werd er al door getrokken in de tweede strofe, in de vierde wordt ze er nog sterker door geboeid.

Tegenover het klimmen en het opspringende mooie neologisme ‘fonteinerig’ van de stuifmeelkorrels bevindt zich de landende ‘glimmende ballon’, restant van een verjaardagsfeestje in de consumptiemaatschappij. Het kind is nog jong en toch beklemtoont de dichter dat er iets is ‘verstreken’. Hier daarentegen ‘kan alles nog beginnen’.

De laatste strofe is raadselachtig. De dichter verlaat haar passieve rol (liggen) en wordt actief: ‘ik wil…’. Eerst ‘het geraamte van een blad op een tuintegel plakken’. Het lijkt een zinloze daad, verwijzend naar het skelet. Ze brengt natuur en cultuur op ongewone wijze bij elkaar. Ook in het volgende vers: ‘een stuk nat hout in mijn bed leggen’: bizar want een bed wil je toch droog houden? Toch verwelkomt ze dat stuk natuur, als om een aangespoeld wrakstuk onderdak te bieden.

‘in een walnoot zingen’ lijkt een heel claustrofobische, kleine daad. Je wordt immers toch niet gehoord? En toch klinkt dat laatste werkwoord ‘zingen’ sterk. Hier wordt de dichter wat surreëel, ontstaat er een droomwereld. Het slot herinnert aan de profeet Jonas in de walvis. Of aan Paul van Ostaijens ‘Vers 6’, ook de poging tot een volstrekt nieuw begin na een débacle.

Ik zal beginnen mijn débâcle te geven
ik zal beginnen mijn faljiet te geven
ik zal mij geven een stuk gereten arme grond
een vertrapte grond
een heidegrond
een bezette stad

Ik wil bloot zijn
en beginnen

Is ‘Rafelrand’ een activistisch gedicht? Het doet in elk geval nadenken over de plaats van de mens in de natuur, de overheersing, bioritme, biosfeer, verstoring. De toekomst van de aarde waar de mens niet tegenover staat, maar opnieuw moet leren beseffen er volledig, met huid en haar deel van uit te maken. Transhumanisme?

 

 

Anne Broeksma

Vesper

Uitgeverij AtlasContact

ISBN 9789025464950

 

Over de auteur

- is grafisch vormgever en typograaf (grafijn.be). Hij schrijft geduchten en gedichten. Zijn debuut Monomeer verscheen in 2013. Hij runt de kleine literaire uitgeverij Zegwerk (zegwerk.wordpress.com).