Gepubliceerd op: donderdag 10 februari 2022

Delphine Lecompte – Wat wil je later worden?

 

Toen ik zeven was werd me constant gevraagd wat ik later wilde worden. Juffrouw Devos begon ermee. Ik zei: landloper. Maar dat mocht niet. Je moest een beroep kiezen waarmee je je eigen boontjes kon doppen. Je moest geld verdienen om een huis en een stofzuiger en zeemvellen en boenwas en sierborden en goudvisbokalen te kunnen kopen. Het leek me vreselijk om een huis en een stofzuiger en zeemvellen en boenwas en sierborden en goudvisbokalen te bezitten. Ik kende vele ellendige vulgaire boertige leugenachtige monsterlijke volwassenen in mijn omgeving die dergelijke dingen bezaten en zij waren zeker geen voorbeelden.

Er waren twee groepen kinderen in de klas van juffrouw Devos: de akelige verwerpelijke groep die beweerde dat ze later hetzelfde beroep als hun ouders zouden uitoefenen, en de fantasievolle ietwat snoeverige groep wier leden de zotste meest kleurrijke meest onrealistische beroepen uitschreeuwden: koorddanser, leeuwentemmer, degenslikker, buikspreker, clown, orkaverzorger, astronaut…
Ik viel buiten elke groep. Ik weigerde hardnekkig om een beroep te kiezen. Ik bleef halsstarrig bij mijn keuze om landloper te worden. Mijn helden waren landlopers: mijn verre drankzuchtige ukelele spelende vader, en de Boeman van de duinen. Mijn vader kwam me om de maand bezoeken bij mijn grootouders (zijn schoonouders) in De Panne waar ik woonde in hun grote witte villa in de Toeristenlaan, en ja: ze hadden een stofzuiger en zeemvellen en boenwas en sierborden. Ze hadden zelfs jachtgeweren, zakdoeken met initialen, en een zilveren vleesvork voor speciaal bezoek en een sauskom uit Dresden die ik niet mocht aanraken. Maar geen goudvisbokalen.

Mijn vader kwam graag op bezoek bij zijn welgestelde schoonouders. Dan at hij zijn buikje vol (rosbief, brie, mosterd, bloedworsten, augurken, hazenpaté, bootvormige toastjes, noten, rozijnen, garnalen, wulken, gelakte eend, en olijven) en dronk hij hun dure rode wijnen. Na de maaltijd fulmineerde hij met een glas Glenfiddich en een sigaar bij de open haard over ‘yuppies’ de baarlijke duivels die hun ziel hadden verkocht aan beursnoteringen op sporthorloges en beleggingen in voedselpiramides. Ik luisterde af vanop de trap, maar ik begreep niet alles. In De Panne woonden geen yuppies, maar wel veel makelaars en parvenu’s.
Parvenu’s waren arm geboren meubelmakers die protserige bulderende meubelmogols waren geworden. Mijn moeder had een hekel aan parvenu’s, maar yuppies klonken veel afschuwelijker, vreselijker. De arm geboren meubelmakers die revanche wilde nemen en grote zwier maakten en dure kleren kochten en iedereen trakteerden in herberg Le Chien Vert begreep ik. Ze hadden tijdens hun kindertijd en jeugd ontberingen en vernederingen gekend en nu gaven ze jubelend en tierend en extatisch geld uit aan scherpe paarse schoenen en aan orkaanbestendige veranda’s en aan blinkende blaasinstrumenten en aan porseleinen poema’s en aan Wit-Russische minnaressen die ze niet nodig hadden. Of net wel. Het was misschien vulgair en opzichtig, maar het was tevens ontroerend, kinderlijk, doorzichtig, en volstrekt begrijpelijk.
Voor yuppies kon ik geen begrip en geen genade opbrengen, evenmin kon ik verzachtende omstandigheden inroepen. Zij kozen bewust en boosaardig voor corruptie, concurrentie, rivaliteit, valsheid, en inhaligheid.

Terug naar de klas van juffrouw Devos: in de eerste akelige verwerpelijke groep zat mijn vijandin, de vlijtige apothekersdochter Isabelle met de gekmakend lange oogverblindende solide Lippizanerachtige vlechten die nooit zwiepten maar altijd braaf op haar rug hingen, als twee verraderlijk kalme pseudo-onschuldige groefkopadders. Uiteraard wilde Isabelle net als haar ouders apotheker worden en aan de lopende band zetpillen maken. Hatelijk! Vernederend dat ik mijn eczeemzalven moest laten maken door haar ouders.
Het blonde bitsige razend ambitieuze engelenkind Anneke Deschuimer wilde net als haar ouders kinesitherapeut worden met een grote praktijk en een prestigieuze klandizie, en Ierse setters fokken.
De heilige duffe saaie gezonde grijze nooit snoep aannemende notarisdochter Caroline Peirs wilde haar vader de kille grimmige zwijgzame testament opstellende weduwnaar gelukkig maken door ook notaris te worden. Zo werkt geluk niet.
De tweeling van de koffiebranderij zou de koffiebranderij overnemen van hun ouders. De gemene Björn mocht nu reeds in het weekend meehelpen in de gigantische bloemenwinkel van zijn moeder en stiefvader. En dikke Micha zou een mosselrestaurant erven van een kinderloze tante. Of was het een manege? Ze hadden hun schaapjes op het droge en ik haatte die cynische gewiekste comfortabele verwende fantasieloze kinderen.

Voor de tweede groep had ik veel sympathie en ik herkende de wildheid van hun dromen, de aantrekkingskracht van het zwervende nomadische bestaan. Ook ik wilde me soms bij een circus aansluiten: messen werpen naar mooie exotische duizelingwekkende deernen, vuur spuwen, op koorden fietsen, met poedels en slangen dansen op olifanten. Of de ruimte in. Of me ontfermen over zeezoogdieren in veel te kleine bassins. Nee, niet de zeezoogdieren, die hoorden thuis in het vrije, in de oceaan. Hoe graag ik mijn vader ook zag, zijn bittere tirades over yuppies gingen me op den duur vervelen en ik merkte toch ook hoezeer hij genoot van de schaaldieren en likeuren en dadels en versierde notenkrakers van mijn grootouders. Hij was niet consequent, hij was lui en gemakzuchtig en een holle lamlendige matig getalenteerde teleurstellende hypocriete mislukte troubadour.

Dan had ik meer aan de Boeman van de duinen, naar hem kon ik opkijken. Hij was bars en integer, eenzelvig, krachtig, stug, gedisciplineerd, rebels, opstandig, principieel. In zijn jonge jaren was hij scheepshersteller, dadaïst, dichter, bergbeklimmer, treinrover, pooier, paardendief, en heler geweest. Hij had altijd zijn eigen koers gevaren en hij had nooit een gezin gesticht. Vrouwen bij de vleet en heel veel kinderen allicht, in Odessa en in little Odessa, en zelfs in Kaapstad en Hanoi. Maar niemand kon hem temmen en binden, en het liefst van al sliep hij in de open lucht onder een sterrenhemel met het ritselen van dassen en profeten en stropers en plompe lori’s dichtbij. De Boeman van de duinen had wel een hut voor wanneer het heel koud was, maar hij had geen bezittingen en de hut was een puinhoop vol vermaningen van de fiscus en wasbeerfeces. Hij had een wasbeer als huisdier (hutdier), zo had ik de Boeman van de duinen leren kennen: ik was op een dag de wasbeer gevolgd en toen zag ik de Boeman fagotspelen naast zijn hut. Ja, hij had een fagot. Dat zou je een bezitting kunnen noemen.
Het klikte meteen tussen ons, en het werd meteen duidelijk dat hij niet gecharmeerd was door mijn verleidingstechnieken. Hij wilde niet verleid worden. Niet door een kind, niet door een wasbeer, niet door een bobijnster, niet door drank, niet door bedwelmende zigeunermuziek, niet door bankbriefjes. De Boeman van de duinen vroeg me nooit wat ik later wilde worden.

Na juffrouw Devos kregen we les van juffrouw Marijke. Juffrouw Marijke was guitig en onschuldig. Ze rook naar waterschildpaddenvoeder en naar borsteltjes om bronzen mijnwerkers mee af te stoffen, en ik was verliefd op haar. Ze had een man die taxidermist was en op de koop toe zwarte tulpen kweekte. Naargeestig en fascinerend. Dus toen juffrouw Marijke vroeg wat ik later wilde worden antwoordde ik: ‘Taxidermist met als hobby zwarte tulpen kweken. Geen stofzuiger en zeemvellen en boenwas en sierborden en goudvisbokalen voor mij.’ Juffrouw Marijke glimlachte lief. In de namiddag gingen we met de klas naar een goochelshow. Juffrouw Marijke werd in twee stukken gezaagd. Heerlijk en traumatiserend. Maar ik wilde geen goochelaar worden, want ik wist dat alles wat zij deden dood en rook en illusie en schijn was, en ik was op zoek naar echte magie.
Nog steeds.

Over de auteur

Delphine Lecompte