EI 301: Rozalie Hirs – tuin
onze nobele kruiden op de drempel vermenigvuldigen
nuances als duinrozenblaadjes ondertussen vochtig van mist
je enorme innerlijke damhert de tijd heeft met het duister
zelf hemels achter levenden aan te jagen de aarde
in de lente te derven haar eindeloze opeenvolging
van standaard naaldgrassen te breken een doolhof
geheimere verstrooiing met een paar fladderende vlinders
heerst er zomer in mij komt tot licht in het woord amen
Kruiden staan vaak fier rechtop – ‘nobel’ – in kruidentuinen. Hoe kan de drempel geduid worden? Over het algemeen staan er geen kruiden op een drempel van een huis, maar het kan wel zijn dat ze vlakbij een ingang staan, of dat de ik op de drempel staat en daar de kruiden aanschouwt. Ook zijn andere drempels denkbaar, zelfs overdrachtelijk, als overgang, wellicht van het ene seizoen naar het volgende. De kruiden in de eerste regel ‘vermenigvuldigen nuances als duinrozenblaadjes’. Kenmerkend voor de natuur is haar overvloed aan kleurschakeringen. De duinroos is een zachtroze-witte bloem. De blaadjes zelf herbergen al diverse nuances aan kleur en hoe beter je kijkt, hoe meer nuances je ziet. De duinrozenblaadjes roepen iets zachts en lieflijks op. Ondertussen zijn ze vochtig van mist. Het is niet helemaal duidelijk of dit naar de kruiden verwijst, of naar het beeld van de duinrozenblaadjes, of naar beide.
In de volgende strofe is ‘je enorme innerlijke damhert’ een krachtig beeld voor iets wat zich in jezelf bevindt. Een damhert is een sierlijk dier, trots, maar ook kwetsbaar en voorzichtig. Misschien dat door de aanblik van de prachtige kruiden in de eerste strofe het hart vervuld raakt van vreugde. Kennelijk is er geen haast, want het damhert heeft de tijd ‘met het duister zelf hemels achter levenden aan te jagen’. Het damhert zelf heeft niet echt een duistere connotatie, maar is misschien juist in staat om het duister naast zich te accepteren en vol het leven na te jagen?
Na het ‘jagen’ komt ‘de aarde’, die qua betekenis tegenover het ‘hemels’ staat. De aarde is immers van de levenden. Na de witregel komt nog ‘in de lente’. Het kan een nieuw beeld zijn van de volgende strofe, maar het kan ook nog bij ‘de aarde’ horen, want ‘de aarde in de lente’ is immers een mooi beeld van het leven: alles komt op in de lente, er is nieuw leven. Dat ‘in de lente’ achter de aarde aankomt, past mooi bij het beeld van achter iets aan jagen.
Omdat er geen leestekens zijn, kan ‘te derven’ zowel betrekking hebben op het deel ervoor als op wat erop volgt. In het eerste geval kan het zijn dat het innerlijke damhert achter de levenden aan jaagt, maar het daarbij zonder ‘de aarde in de lente’ moet doen. Het innerlijke damhert was immers ‘hemels’ achter de levenden aan het jagen, en mist daarmee wellicht de aarde in de lente, omdat het hert op het hogere, het hemelse gericht is. Het kan ook zijn dat het hert ‘de eindeloze opeenvolging van standaard naaldgrassen’ derft. Naaldgrassen zijn vooral groen en misschien wat saai in vergelijking met de nobele kruiden.
Ook het ‘te breken’ kan zowel bij het voorafgaande als het erop volgende horen: als het ‘te derven’ hoort bij ‘de aarde in de lente’, hoort ‘te breken’ bij de ‘eindeloze opeenvolging van standaard naaldgrassen’. Dan jaagt het innerlijke damhert wellicht achter de grotere bloei aan van de zomer en slaat het liefst de lente met het eindeloze groen van de naaldgrassen over. Het breken kan ook verwijzen naar de kruiden, die vaak prachtige bloeiaren hebben, en met die bloei de aanblik van het eindeloze groene gras breken.
Tegelijkertijd kan ‘te breken’ horen bij ‘een doolhof’, al lijkt ‘een doolhof’ meer te horen bij de volgende strofe, bij de ‘geheimere verstrooiing’. Een doolhof heeft immers iets beslotens, iets geheimzinnigs. Verstrooiing heeft verschillende betekenissen, zoals ‘vertier’, ‘ontspanning’, maar ook diffusie, het mengen, of verspreiden van verschillende soorten. De fladderende vlinders worden waarschijnlijk vooral door de kruiden aangetrokken. Het doolhof verwijst daarom misschien naar de kruiden, die op zichzelf ook iets magisch, iets ‘geheims’ hebben, omdat zij geneeskrachtig kunnen zijn.
In de laatste regel ‘heerst er zomer in mij’. De kruiden roepen het licht van de zomer op, het verlangen ernaar. Misschien is het ‘hemels achter levenden aan te jagen’ wel het verlangen naar de warmte en het licht van de zomer. ‘Amen’ zeg je aan het slot van een gebed. Het komt uit het Hebreeuws en betekent ‘geloven’. Aan het eind van een gebed heeft het de betekenis van: ‘het is waar’ of ‘het zij zo’. Staat de ik wellicht op de drempel en overziet ze vol verlangen de tuin: een moment van bezinning, van even de tijd nemen en stilstaan bij de schoonheid van de kruiden, het verlangen voelen naar het licht van de zomer en dat alles beamen?
Rozalie Hirs
oneindige zin
Uitgeverij Querido
ISBN 9789021436647